Denneboom-Zilverberg

Karel Denneboom (1892-1982) en Julia Denneboom-Zilverberg (1896-1969)

Karel Denneboom wordt geboren in Meppel op 23 oktober 1892. Zijn ouders zijn de schoenmaker Israël Denneboom (Staphorst 1849-Amsterdam 1938) en Ester Mesritz (Meppel 1857-Zwolle 1931). Julia Zilverberg ziet het levenslicht in Zwolle op 4 december 1896. Haar ouders zijn marktkoopman Meijer Zilverberg (Zwolle 1870-Auschwitz 1942) en Esther Veterman (Zwolle 1870-Zwolle 1941). Ze heeft zes broers en drie zussen.

In 1893 verhuizen Karels ouders met hun kinderen Joel, Aaltje, Izak en Karel van Meppel naar Zwolle. In Zwolle worden nog Karels zus Saartje en broer Elie geboren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt Karel gemobiliseerd. Hij is dan gelegerd in Leerdam.

Julia’s ouders bij hun veertigjarig huwelijk, 1935 (bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant)
Karel in militaire dienst, 1915 (bron: Hanne Denneboom)

Gezin en werk

Karel en Julia trouwen in Zwolle op 28 oktober 1919. Na de huwelijksvoltrekking gaan ze aan de Vondelkade 27 wonen. Karels jongere broer Elie woont iets verderop, op Vondelkade 43. Julia wordt driemaal zwanger. Eersteling is zoon Israël (Ies), geboren op 3 augustus 1920. Daarna krijgt zij een miskraam van een dochter. Tenslotte wordt op 14 oktober 1923 hun zoon Meijer (Menno) geboren.

Aanvankelijk verdient Karel de kost als dagloner, hij loopt met een voddenkar. Later vindt hij werk als administrateur, inkoper en bedrijfsleider bij de firma van Eduard Danneboom (1876-1945). Dat is een recyclingbedrijf aan de Deventerstraat, later genoemd de Van Karnebeekstraat, waar wordt gehandeld in oud papier, vodden, vellen en huiden. Daarnaast is Karel vanaf maart 1935 administrateur voor de rituele keuken van het Sophia Ziekenhuis.

Karel en Julia met zoon Menno (bron: Etienne Denneboom)
Karel en Julia met zoon Ies (bron: Etienne Denneboom)
Julia bij de voddenkar van haar echtgenoot Karel (bron: Etienne Denneboom)

Oorlogsjaren

In het begin van de oorlog woont het gezin nog aan de Vondelkade. Op een avond loopt Karel de Nieuwe Vecht in, als gevolg van de verplichte verduistering. Ies en Menno moeten zich  eind augustus 1942 melden voor de gedwongen tewerkstelling van Joodse mannen in een werkkamp in Friesland. Vandaar komen zij op 2 oktober terecht in Westerbork. Na zes dagen weten Ies en Menno uit Westerbork te ontsnappen en naar Zwolle terug te keren, samen met twee andere Joodse jongemannen uit Zwolle, Meijer Caneel en Maupie de Leeuw. Meijer Caneel is een achterneef van Ies en Menno. Hierna duiken zij onder, Ies bij de familie Noordhof aan de PC Hooftstraat, Menno op verschillende adressen buiten Zwolle.

Karel en Julia zijn even beschermd door een Sperre, een tijdelijke vrijstelling van ‘tewerkstelling in het oosten’ zoals de bezetter de deportatie naar de vernietigingskampen eufemistisch aanduidt. Karels werk in de recycling van materialen is belangrijk gezien de toenemende schaarste aan grondstoffen. Met de deportatie van de laatste Joodse Zwollenaren in zicht duiken ook zij medio maart 1943 onder. Ze gaan naar het bedrijfspand van Danneboom aan de Deventerstraatweg. Achter het pakhuis staat de berging van schilder Van Corbach. In  geïmproviseerde kamertjes vinden zij daar onderdak tot aan de bevrijding.

Joodse Raad Kaart van Karel (bron: Arolsen Archives)

Na terugkomst ontdekken Karel en Julia dat hun woning aan de Vondelkade door anderen wordt bewoond. Hun meubels waren in beslag genomen, maar een deel van de inboedel is nog in een opslag terug te vinden. De woningcoöperatie is niet erg behulpzaam om hen hun huis aan de Vondelkade terug te geven en Karel moet uiteindelijk met hulp van de politie de bewoners eruit laten zetten. In september krijgt Karel via de Commissie roerende goederen van vijanden en landverraders zijn schrijfmachine terug. Wel moet hij fl. 25,00 neerleggen voor opsporingskosten. De intussen heropgerichte Nederlands Israëlitische Gemeente is bereid om dat voor hem te voldoen.

Het leven weer oppakken

Na de oorlog blijkt welke ramp zich in beide families door toedoen van de nazi’s heeft voltrokken. Julia verloor haar vader (weduwnaar sinds 1941), vier van haar zes broers en op een na alle zussen. Alleen haar jongste zus Klara en haar broers Elias en Alexander hebben de oorlog overleefd. Ook Karels broers Joel en Izak en zus Saartje waren vermoord in Auschwitz en Sobibor. Alleen zijn zus Aaltje overleefde, zij was getrouwd met de niet-Joodse Petrus Beers.

Kort voor de bevrijding overleed Eduard Danneboom op 3 april 1945 in Westerbork. Karel heeft geprobeerd het bedrijf over te nemen van de weduwe Selma Danneboom-Katz (1882-1976). Dat mislukte omdat geconfisqueerde gelden en effecten,  gedeponeerd bij de Liro-bank, nog niet werden uitbetaald. Evenmin werd er krediet op verstrekt. De uitkering van een levensverzekering leverde onvoldoende liquide middelen op. Uiteindelijk koopt Meijer Kan uit Steenwijk de firma Danneboom, die hij samenvoegt met zijn handelsbedrijf in oude metalen in Steenwijk en de schroothandel van de eveneens omgekomen Samuel Boektje in Kampen. Karel Denneboom blijft er administrateur, inkoper en bedrijfsleider. Later zal Karels zoon Menno deze functie krijgen. Terwijl het bedrijf in eerste instantie Kan-Danneboom heet, daarna H. Kan en Zonen en vervolgens H.I. Kan en Zoon, is er in de volksmond veel verwarring. Bij veel Zwollenaren staat het bekend als ‘Kan en Denneboom’. 

Julia kan moeilijk het verlies van haar ongeboren dochtertje, ouders en broers en zussen verwerken. Voor zo ver bekend, heeft zij niet buitenshuis gewerkt. Zij zorgt voor het gezin. Bekend is dat zij een uitstekend kok was; befaamd om haar zoetzure komkommers.

Karel is buiten zijn werk jarenlang maatschappelijk actief als penningmeester van de Joodse Gemeente Zwolle. Dammen is zijn grootste hobby. Hij speelt meer dan een halve eeuw in clubverband bij Damclub Zwolle aan de Badhuiswal en sleept daarbij veel prijzen weg. Ook in ander opzicht is Karel een man van vastigheid. Vrijwel elke dag gaat hij langs bij de kapper aan de Philosophenallee voor een scheerbeurt. Een verzorgd uiterlijk is voor hem belangrijk.

Karel, zittend in het midden, 50 jaar lid van Damclub Zwolle, 15 december 1961 (bron: Carel Denneboom/Aharon Oren)

De laatste jaren

Op latere leeftijd verhuizen Karel en Julia naar de Wiecherlinkstraat. Als ze verzorging nodig hebben, gaan ze wonen in het Menno van Dam Huis, het toenmalig Joodse bejaardenhuis in Enschede. Op 10 maart 1969 overlijdt Julia. Zij wordt begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle. Voor Karel is het moeilijk om de draad nog op te pakken. Hij doet de administratie en belastingaangiftes voor medebewoners. In het huis krijgt hij een hechte vriendschappelijke band met medebewoonster Annie Wallach. Op 9 mei 1982 overlijdt Karel. Hij ligt naast Julia begraven aan de Kuyerhuislaan.

Familiefoto bij de 70e verjaardag van Julia, december 1966. Zittend: Julia en Karel Denneboom. Staande v.l.n.r. zoon Ies, kleinzoon Carel, schoondochter Ali Meijers, kleinzoon Etienne, kleindochter Hanne en zoon Menno (bron: Carel Denneboom/ Aharon Oren)
Karel steekt de Chanoekia aan (bron: Etienne Denneboom)

 

 

 

 

Verantwoording

Bronnen en literatuur:
www.arolsen-archives.org
www.geni.com
www.groene.nl/artikel/lirobank-afd-zwolle
www.joodsmonument.nl
www.maxvandam.info
www.sjoa-drenthe.nl
Familieoverlevering en -documenten van Carel (Aharon Oren), Hanne en Etienne Denneboom.
Interview door Iet Erdtsieck d.d. 20-1-1983 met Menno Denneboom over het Joods onderwijs in Zwolle in de periode 1941-1943 en over de Jodenvervolging, Joods Cultureel Kwartier, AV-collectie, inv.nr. 10000741 en Idem d.d. 6-6-1984, inv.nr. 1000074.
G. Schaafsma, Schuldig Huis 1932-1956. Pro memoria Eduard Danneboom & Jacob Karel Danneboom, https://www.stolpersteine-zwolle.nl/download.php?fileID=859
P.J. (Hans) van Westen, L’Histoire de ma vie (uitgegeven in eigen beheer).

Tekst:
Mirjam Kan z.l. en Max Kan

Laatst bewerkt:
April 2022

Marcus

Abraham (1862-1918), Izaak (1864-1916), Leo Marcus (1901-1990)

Koosjere slagers in Zwolle

Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende:
Dit is het gedierte, dat gij eten zult
uit alle beesten, die op de aarde zijn.
Al wat onder de beesten den klauw verdeelt,
en de kloof der klauwen in tweeën klieft,
en herkauwt, dat zult gij eten.
Dit zult gij eten van al wat in de wateren is:
al wat in de wateren, in de zeeën en in de rivieren,
vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten.
(Leviticus 11:2-4, 9, Statenvertaling)

Om de ziel rein te houden, is het belangrijk rein, dus koosjer te eten. Als Jood dien je je dan niet alleen aan de spijswetten te houden (het kasjroet), ook is de wijze van slachten van belang.[1] Binnen het religieuze Jodendom was de slager (de sjocheet) daarom een belangrijk figuur. Het slagersvak was één van de weinige ambachtelijke beroepen die Joden vóór de burgerlijke gelijkstelling in 1796 mochten uitoefenen.  

Friese Joodse slagers in Zwolle [2]

Izak Mozes de Vries (1747, ovl. vóór 1821) trouwde in 1772 in Leeuwarden met de in Zwolle geboren Willemina Cosman (1744-1821). Omstreeks 1785 opende hij een koosjere slagerij in de Zwolse Diezerstraat. De zaak werd na het overlijden van Izak Mozes voortgezet door zijn zoon Berend Isaak de Vries (1784-1873). Berend was getrouwd met Ester Chaim Cohen (1787-1854). Het paar kreeg tien kinderen.

Dochter Aaltje de Vries (1826-1892), in 1862 gehuwd met de Dokkumse slager Levi (Lion) Marcus (1821-1886), vestigde zich na het overlijden van haar man met haar vijf kinderen vanuit Dokkum weer in Zwolle. De slagerij in Dokkum werd eerst verhuurd en in 1889 verkocht aan Tjomme Luitzen Dijkstra, onder wiens naam de zaak ruim honderd jaar heeft bestaan. Nog geruime tijd werd in een aparte ruimte koosjer geslacht.

Aaltje koos domicilie bij haar broers Chaim (1815-1904) en Joachim (1824-1901) de Vries, die aan de Diezerstraat de voorouderlijke slagerij hadden voortgezet. Aaltjes kinderen waren Abraham, Izaak, Jacob, Esther en Mietje, allen in Dokkum geboren.[3] In Zwolle namen Abraham (1862-1918) en Izaak (1864-1916) Marcus omstreeks 1890 de slagerszaak aan de Diezerstraat 22 over van hun ooms Chaim en Joachim. Zij zetten de zaak voort als de Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus.

Aaltje Marcus-de Vries met haar kinderen Esther, Mietje, Izaak en Jacob (Abraham ontbreekt) in Dokkum, ca. 1900 (bron: Joods Museum, F000370)

De Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus

Abraham en Izaak gingen voortvarend te werk. De slagerij raakte tot ver buiten Zwolle bekend. De broers verdeelden het werk naar ieders talent. Abraham kocht de koeien op de veemarkt, zorgde dat de sjocheet deze slachtte in de eigen koosjere slachterij en maakte er daarna worsten en andere vleesproducten van. Izaak trok erop uit om de producten te verkopen. En hij bleef niet in de buurt. Hij reisde langs Joodse fabrikanten in Twente om daar de koosjere worst af te zetten. En in 1913 exposeerde hij de producten tijdens de eerste Voedseltentoonstelling in de Haagse dierentuin. Al eerder, in 1911, had hij in de hofstad een vast verkooppunt geregeld: slagerij en restaurant Cohen aan de Wagenstraat 77a. De firma Cohen kreeg het alleenverkooprecht van Marcus’ vleeswaren en leverde aan hotels en restaurants.[4]

Slagerij Marcus aan de Diezerstraat 22. In de deuropening Izaak Marcus, links van hem Fina Marcus-van Esso, aan haar rechterhand Leo Marcus, ca 1905 (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Izaak Marcus (1864-1916)

Izaak Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Het was Izaak die ervoor gezorgd heeft dat de firma het predicaat Hofleverancier heeft gekregen.[5] Niet alleen zijn eigen zaak hield Izaak Marcus bezig, ook maatschappelijk was hij in Zwolle actief binnen en buiten Joodse kring. Ook meer algemeen was hij de Joodse zaak toegewijd. In 1912 was hij een van de oprichters van de Zwolse afdeling van de Nederlandse Zionistenbond. Izaak was door het contact met Joden in Twente en in het westen met het zionisme in aanraking gekomen. De Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch was een verklaard tegenstander van het zionisme, het streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Zion en de Joodse gemeente van Zwolle waren door de rabbi uit elkaar gegroeid, zo constateert Igor Cornelissen. Dat de beide broers Marcus het zionisme wel een warm hart toedroegen, zegt dus wel iets over het zelfstandige en zelfbewuste karakter van de Marcussen. Zo adverteerde Abraham in 1907 ook in De Joodsche Wachter, het zionistische weekblad.[6]

Izaak Marcus gold als een gentleman, altijd tiptop in de kleren, charmant, erudiet en ‘hofdichter’ van de familie.[7] Hij bleef ongehuwd en kwam op 10 november 1916 door een ongeval om het leven, 53 jaar oud. Een mooi portret van hem wordt geschetst door dominee S.K. Bakker in een ingezonden bericht in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC) van 14 november 1916. De dominee kon zelf niet op de begrafenis aanwezig zijn, maar las in een verslag dat op de begrafenis: ‘er met geen enkel woord van niet-Israelitiese zijde getuigd is van de waardering, die men ook daar voor zijn persoon had. […] In de zomer van 1908 werd op Dinsdagavond om half negen door de kerkeraad der Ned. Herv. Gem. alhier besloten, mij naar Zwolle te beroepen. En de volgende morgen om half negen belde de heer Marcus in Bolsward bij mij aan om, mocht ik komen, zijn zaak bij mij aan te bevelen. Dat tekent de man. Resoluut, voortvarend, recht op de man af. En nu was het wel heel biezonder aantrekkelijke in hem, dat hij deze eigenschappen niet alleen toonde, wanneer het zijn eigen zaken gold, doch dat hij zich met even grote toewijding gaf, wanneer het dingen van algemeen belang betrof, die zijn sympathie hadden. Jaren lang was hij de werkende kracht in de commissie voor de Volksbibliotheek van het Nut. En de man, die met zoveel plezier als pienter zakenman zijn orders boekte, zat met een even glunder gezicht uren lang de nummers op te schrijven van de boeken die Jantje en Pietje en Klaasje wensten te lezen. En dat het met de Openbare Leeszaal zo vlot van stapel liep, is zeker voor een zeer groot deel te danken aan zijn grote ijver. […] En wat wel zeer aantrekkelijk in hem was: hij was Jood, en hij wou Jood zijn, welbewust, tot in de toppen van zijn vingers. Aan zijn graf is getuigd van zijn liefde voor de Zionistiese beweging. Voor de buitenstaande had het een sterke bekoring, hem in intiem gesprek daarvoor te horen pleiten.’

Abraham Marcus (1862-1918)

Abraham Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)
Fina Marcus-van Esso (bron: NIW, 4 okt. 1985)

 

Abraham Marcus trouwde op 24 maart 1896 met Leentje Duiphina (Fina) van Esso (1861-1932), de dochter van een textielhandelaar uit Blokzijl. Overigens was dit huwelijk zeer tegen de zin van haar ouders. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Aaltje (geboren en overleden in maart 1897), Elija (1898-1993) en Leonard (Leo) die op 7 juni 1901in Zwolle het levenslicht zag.

Leo mocht als zevenjarige op 15 mei 1908 de eerste steen leggen voor een nieuwe winkel annex slachthuis aan de Oude Vismarkt 13. Op de gevelsteen boven de ingang staat Yn it Fryscke slachthuws, ter herinnering aan de plaats van herkomst van de familie Marcus, Dokkum. G. G. Post was de architect. Het gebouw grensde aan de achterkant aan de Diezerstraat 22.

Igor Cornelissen schetst Abraham als volgt: ‘[hij] was een traditionele Jood, van de gebruikelijke soort, die (om het eens huiselijk te formuleren) ’s morgens tefillien legde, regelmatig sjoel ging en koosjer at. Het Joodse familieleven en het Joodse jaar waren als vanzelf doordrenkt van alle symboliek, die ook de buitenstaander kent. Het was een vanzelfsprekende zaak, dat Leo Joods werd opgevoed, wat dat dan ook inhield. Hij ging naar de cheider, leerde Hebreeuws (veel minder dan hem later lief was) en werd barmitswa.[8]

Abraham stierf twee jaar na de dood van zijn broer Izaak op 21 januari 1918, 56 jaar oud.

Oude Vismarkt 11-13, 1923 (bron: Collectie Overijssel, 4624 PBKR2597)
Gevelsteen Oude Vismarkt 13 (bron: www.zwolleinbeeld.nl )

Leo’s leerjaren

Abrahams weduwe Fina en zijn zoon Leo namen de slagerij over. Leo zat op dat moment nog op de handelsschool, die hij voortijdig heeft verlaten om in de slagerij aan het werk te gaan. In een interview in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) met de geweldige titel ‘Bent u Marcus van de worst?’ (4 okt. 1985) vertelt hij hoe dat ging: ‘Moeder Fina trok me een blauw buisje aan, nam me mee naar de slagerij en zei tegen de vijf kerels die er werkten: ’Maak er een vent van!’’ Hij moest gewoon als jongste bediende beginnen en heeft zo het worst maken en poorsjen (volgens strenge regels schoonmaken van vlees) geleerd.

Moeder Fina runde de slagerij en organiseerde tevens een koosjere keuken in het Sophia-Ziekenhuis, waar ze ook zieken bezocht. Ze nam actief deel aan het sociale leven in de Joodse gemeente. Bij haar begrafenis op 11 maart 1932 waren veel mensen aanwezig en verschillende sprekers hebben er het woord gevoerd, waaronder opperrabbijn Hirsch die haar onbegrensde offervaardigheid prees en haar herdacht als penningmeesteres van het vrouwengenootschap Nochiem Ragamonious, gericht op sociale hulpverlening. Niet alleen de Joodse gemeente, ook velen daarbuiten stond zij met raad en daad bij, aldus Hirsch. Leo Marcus sprak het slotwoord.[9]

In deze geestelijke en sociale wereld van zijn ouders en zijn ondernemende oom Izaak groeide Leo Marcus op. Hij leerde te kijken en te handelen voorbij de grenzen van de Joodse gemeente. Leo leerde vele Zwollenaren kennen en vele Zwollenaren hem. Ook maakte hij naam als midhalf op het grasveld van ZAC. Igor Cornelissen: ‘Bij balbezit kon men soms langs de lijnen enthousiast horen roepen: “hup, jeude”. Daar was, althans volgens Marcus, geen woord risjes bij.[10]

Koosjer slachten

Opperrabbijn Hirsch stelde de hoogste rituele eisen aan het slachten. Het koosjer slachten met het daarbij horende rabbinale toezicht was niet altijd even plezierig. In 1985 vertelt Leo in het NIW: ‘Een koosjere slagerij houdt in dat je naar de pijpen van de rabbijn moet dansen. Dat is vervelend. Er is constant een sjomer (toezichthouder op kasjroet) aanwezig. Pottenkijkers in je zaak zijn niet plezierig. Maar niet-koosjer vlees als koosjer verkopen, dat is erger dan stelen, dat is een nesjomme (ziel)-kwestie. En wanneer je ervoor kiest om een koosjere zaak te hebben, dan hoort zo’n sjomer en dat rabbinaal toezicht er nu eenmaal bij en dat moet je dan ook erbij nemen.’ Deze principiële houding kenmerkte Leo en het leverde hem geen windeieren. Met zijn vlees(waren) werd niet geknoeid. Koosjer vlees was volgens velen hygiënischer en betrouwbaarder dan treife (niet-koosjer) vlees. Daarom kochten ook niet-Joden graag vlees van de koosjere slager.

Koosjer vlees werd voorzien van een loden zegeltje. Slagerij Marcus kende ook zo’n loodje. Op de ene kant stond: A. & Iz. M. (Abraham en Izaak Marcus) en daaronder Zwolle. Op de andere kant was te lezen: O.R.O. wat Opper Rabbinaat Overijssel betekent en in het Hebreeuws כשר (koosjer).

Loodje van slagerij Marcus voor koosjer vlees (bron: Gerard de Weger)
Reclamekaart van de Fa A. en Iz. Marcus, onder rabbinaal toezicht, ca 1930 (bron: Joods Museum, D002537)

Leo Marcus trouwt met Hildegard (Hilde) Loeb uit Kassel

In het zakenspoor van oom Izaak reisde Leo door het land en verkocht hij zijn waren tot over de grens in Duitsland. In Kassel maakte hij kennis met Moritz Loeb, weduwnaar van Francisca Goldberg, die was gestorven in 1923. Moritz had drie zonen en twee dochters. De zonen Herman en Max studeerden in Berlijn respectievelijk medicijnen en architectuur. Walther was op 22-jarige leeftijd overleden. Hilde was de oudste dochter, geboren op 26 november 1903. Hannele was haar jongere zuster. Na de dood van moeder Francisca werd de opvoeding van Hannele aan Hilde toevertrouwd.

Het was liefde op het eerste gezicht tussen Leo en Hilde. Ze trouwden op 25 augustus 1930 in Kassel, waarna Hilde naar Zwolle verhuisde. Hilde’s vertrek naar Zwolle viel Hannele zwaar. Vandaar dat besloten werd dat zij haar zus naar Zwolle moest volgen. Hier ging zij naar de huishoudschool en hielp mee in de slagerij. In de jaren dertig emigreerden de beide broers naar Palestina. Vader Moritz is hen gevolgd en vlak voor het uitbreken van de oorlog reisde ook Hannele hen na.[11]

Leo en Hilde kregen 4 dochters: Frances (1931-2015), Fina (1935), Judith (1938) en Leonie Hermina Lieneke (1943-1950).

Leo en Hilde met v.l.n.r. Frances, Judith en Fina (Fien), 1938 (bron: GFH, 67610)

Filialen in Rotterdam en Den Haag

Slagerij Marcus floreerde tijdens het interbellum. Leo Marcus vervulde de werkzaamheden die zijn vader en oom onderling verdeeld hadden. Hij kocht zelf de koeien in (vooral bij boer Nijenberg in Wijhe) én hij regelde de verkoop. In 1938 opende hij een zaak in Rotterdam aan de Kruiskade 29 en in 1940 een koosjer restaurant annex broodjeszaak in Den Haag aan de Wagenstraat 69.

Het NIW bericht: ‘Een zeer chique, hyper-modern, hygiënisch ingericht Restaurant O.R.T. [Onder Rabbinaal Toezicht] is thans te ’s-Gravenhage, Wagenstraat 69, door de gerenommeerde firma A. en Z. Marcus te Zwolle geopend. De naam geniet reeds een goede reputatie, dus: wat Marcus onderneemt, slaagt ouder gewoonte. Men denke slechts aan het eenige jaren geleden geopend Restaurant O.R.T. te Rotterdam. […] Voor besloten Diners is een afzonderlijk bovenzaaltje keurig geïnstalleerd, waar men zich dadelijk intiem gevoelt. Kortom: een first class établissement, en… zij, die er op gesteld zijn, ritueel voedsel in een moderne omgeving te gebruiken, vinden daar wat zij verlangen. Het is inderdaad een aanwinst voor de Residentie.[12]

NIW, 11 maart 1938
NIW, 5 april 1940

Oorlogsjaren: onteigening en onderduik

De Tweede Wereldoorlog maakte een eind aan dit alles. Om Joden uit het economisch leven te verwijderen werden Joodse ondernemingen onteigend of geliquideerd. De Rotterdamse zaak was gebombardeerd op 14 mei 1940, de Zwolse slagerij zou evenals de Haagse zaak in 1942 overgenomen worden door niet-Joodse, ‘Arische’ beheerders.

Al voor het uitbreken van de oorlog vermoedde Leo wat de Joden te wachten stond als Duitsland het te zeggen zou krijgen in Europa. Niet alleen omdat hij getrouwd was met een Duitse vrouw en dus goed op de hoogte was van de antisemitische ontwikkelingen sinds Hitler aan de macht was, maar ook omdat hij zelf in april 1933 naar Kassel was gegaan om zijn schoonfamilie bij te staan. Leo wist een familielid uit een Duits ‘lager’ te krijgen.[13] Hij besloot daarom al vroeg na de Duitse bezetting om de Zwolse zaak over te zetten op naam van Hilde. Op 16 september 1941 ondertekende hij de notariële akte waarin hij verklaarde zijn echtgenote Hildegard Loeb volledige volmacht over het bedrijf te geven.[14] 

En hij was net op tijd, want de Duitsers waren al druk bezig Joodse mannen op te pakken. In Zwolle was de eerste razzia gepland in de nacht van 9 op 10 oktober 1941. Leo Marcus, door de politiedokter A.E. Marcus (geen familie) op de hoogte gebracht, heeft veel Joodse mannen in Zwolle gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Slechts vijf mannen waren niet op tijd bereikt en werden gearresteerd. Om de andere Joodse mannen alsnog te pakken te krijgen, zijn op zaterdag 10 oktober achttien vrouwen, waaronder Hilde Loeb, opgepakt en ondervraagd. Hoewel bedreigd met deportatie naar een concentratiekamp als zij niets zouden vertellen, hielden de vrouwen vol de verblijfplaatsen van hun mannen niet te weten. ’s Avonds is iedereen weer vrijgelaten.[15]

De Duitsers bliezen de actie af, waarop de meeste mannen weer naar huis terugkeerden. Leo nam geen risico en dook op 11 oktober 1941onder bij boer Nijenberg in Wijhe, bij wie hij altijd zijn koeien kocht. Hilde beheerde vanaf dat moment de onderneming, wat haar heel goed afging. Tijdens zijn afwezigheid ontwikkelde zij zich tot een eshet chayil, een sterke vrouw, aldus Leo.[16] Ze werd in huis en in de zaak geholpen door Selma Frank, een Joodse vluchteling uit Duitsland.[17]

In 1942 werd de zaak in Zwolle ‘arisiert’ en moest ook Hilde met haar drie dochters onderduiken. Het verzet regelde verschillende onderduikplekken, bonkaarten en nieuwe identiteitspapieren. De familie Marcus werd de familie Dekker en Hilde Loeb werd Hillegonda Tielen. Leo heeft de nieuwe identiteit van zijn gezinsleden in een krabbel op een papiertje vastgelegd. De opa’s en oma’s van beide kanten werden niet vergeten. Leo bedacht ook bijnamen voor zijn dochters. Frances noemde hij Pot of Frans de Lange vanwege haar lengte. Fien is Nina en Judith Oendi.

Het gezin Marcus is op verschillende plaatsen soms afzonderlijk soms tezamen ondergebracht. Dit gebeurde meestal met behulp van verzetsvrouw juffrouw Liesje. In totaal hebben meer dan 30 verschillende mensen onderdak geboden. Sommigen – niet iedereen wilde dat – zijn door Yad Vashem als Rechtvaardigen onder de volkeren erkend.[18]

Door Leo Marcus beschreven nieuwe identiteit voor zijn gezin (bron: GFH, 40897)

Juffrouw Liesje

Juffrouw Liesje is de schuilnaam van Elizabeth Gerhardina Bijkersma (1912-2003). Postuum ontving zij de Yad Vashem onderscheiding voor het onderdak brengen van meer dan veertig Joodse mensen. Leo had grote bewondering voor juffrouw Liesje, tegelijkertijd vond hij ook dat ze wat al te voorzichtig en bij gevolg te streng was, dus hield hij zich niet altijd aan haar regels: ‘Liesje is our factotum, a very special young woman, who very commendavly and at great risk for her own life enabled us and others to go into hiding. […] We completely depend on her, should we irritate her and thereby cause her to leave us on our own, we become totally powerless. She takes care of the ration cards, she found hiding places for the children, found a proper place where mother could give birth to you (i.e. Leonie, gs), but in return she insist on total obedience to her rules, of course all to our own benefit. Still, we quite often do something naughty. [19] Een voorbeeld van dit ‘naughty’ gedrag beschrijft Tjeerd Schaafsma: ‘Leo Marcus kon niet stilzitten, dus bedacht hij telkens weer iets om niet compleet gek te worden. Op een dag stonden mijn ouders verstomd toe te kijken, toen hij in het grasveld vóór het huis, dat aan de hoofdweg door het dorp lag, houtblokken in stukken stond te hakken. Zijn vrouw Hilde zag het allemaal met een glimlach aan.[20]

Elizabeth Bijkersma (juffrouw Liesje) op latere leeftijd (bron: Judith Marcus)

Ondergedoken, maar niet volledig geïsoleerd

Dankzij deze Liesje kon de familie af en toe met elkaar corresponderen en kleine geschenken uitwisselen. Daarnaast lukte het om via het Rode Kruis te corresponderen met de familie Loeb in Palestina. Vooral de brieven en verhalen van Leo Marcus zijn informatief over de onderduik van het gezin en bieden daarnaast goed inzicht in zijn karakter.

Zo vermeldt Leo meer dan eens dat hij blij was over voldoende geld te beschikken tijdens de onderduiktijd. Het gaf hem en Hilde waarschijnlijk het gevoel niet geheel afhankelijk te zijn van anderen en zo een vorm van eigenwaarde en zelfstandigheid te houden. In onderduik nabij Doetinchem bij dominee Van Linschoten schrijft hij: ‘Of course, I from my side did my best not to be a burden. I paid much for my lodging. To take someone into your home, especially if you do not need the money, is a certain sacrifice, and on top of that in occupied territory it is a great danger to hide a Jew, you can’t dismiss that. […] A reassurance for the moment is that we have enough cash reserves to live.[21] En in 1943 vermeldt hij terloops: ‘I am without work, without my business, without income, with only enough money to survive for probably another two years.[22]

Oudste dochter Frances vanuit haar onderduikadres elders op bezoek bij haar zussen Fina en Judith, vermoedelijk bij de familie Kershuis in Amsterdam, 1942 (bron: GFH, 67609)
Leo met dochter Judith tijdens de onderduik (bron: GFH, 67591)

 

Verder valt op dat Leo goed op de hoogte is van de ontwikkelingen in de buitenwereld. Als ondernemer houdt hij ook de economie in de gaten en neemt hij stelling tegen de hoge prijzen en de waardevermindering van het geld. Over de invloed van nazisme is hij duidelijk: ‘I had thought, which over time has been proven to be valid: the Germans were able to create a situation in which one is more afraid of the Jews than for the Jews and the measures against us.’ Daarbij floreren onder het nationaalsocialisme de kapitalistische uitspattingen, is zijn oordeel. ‘I believe ‘- en hier spreekt de zionistische geest van de kibboets -‘in a future domination of the communist idea. It will have to undergo some changes, based on the fact that the world has the largest number of poor and oppressed, who forever have been suffering and struggling for better circumstances. Seen in a larger context, everything grows and we receive it as humans for free from the Almighty who reigns over us from above.[23]

Leo toont zich erg teleurgesteld over de houding van de Nederlandse burger. In zijn brief aan de familie Loeb in Palestina van mei-augustus 1942 zegt hij hierover: ‘Those officials who signed a so called Aryan Declaration could stay on. It was in general difficult to find solidarity or resistance, the so highly praised characteristics of equality of the Dutch, notwithstanding a few good people. Fear, self-preservation, it all weighs heavier.’ Maar niet alleen hen, ook de Nederlandse Joden zelf valt veel te verwijten: ze gedragen zich te passief. En de Joodse Raad veroordeelt Leo in 1942 als Joods Verraad: ‘It should be enough to mention that this institution was dubbed as Jewish Betrayal. The Gestapo used and still uses it till today.[24]

Geboorte van dochter Leonie in 1943

In juni 1942 regelde Liesje dat Hilde enige dagen Leo kon bezoeken op zijn onderduikadres. Het gevolg was dat Hilde zwanger raakte. Liesje zorgde ervoor dat het paar samen in Laag-Keppel kon onderduiken en dat de bevalling op 14 maart 1943 kon plaats vinden in het ziekenhuis van Doetinchem. Het was echter te gevaarlijk om dochtertje Leonie in Laag-Keppel bij Leo en Hilde te laten onderduiken. Liesje regelde vervolgens dat de familie Aalders in Zwolle zich over de vondeling Leonie zou ontfermen. Leo vertelt: ‘Miss Liesje, who changed Leonietjes clothes and wrapped her in an curtain that was used for the purpose of obscuration.[…] Miss Liesje waited until it was completely dark, and then took Leonietje to Dr. Aalders. She rang the doorbell, put her package on the pavement and ran away fast.’

Dr. Aalders met Leonie Marcus op schoot, 1943 (bron: GFH, 67600)

Liesje had dit allemaal met Aalders doorgesproken. Het kind werd door dokter Aalders bij de politie als vondeling aangemeld en in het bevolkingsregister ingeschreven als aangenomen onder de naam Lineke Aalders. Kees Ribbens vermeldt hierbij dat op onbekende wijze werd voorkomen dat het meisje viel onder de 15 januari 1943 afgekondigde Duitse maatregel dat alle vondelingen als Jood werden aangemerkt.[25] Na de bevrijding moest Lineke Aalders in het begin niets hebben van haar biologische moeder Hilde Marcus. Gelukkig is dat na een tijdje helemaal goed gekomen. Leonie Marcus stierf op 4 september 1950, 7 jaar oud, aan hersenvliesontsteking. Mijn moeder is daar nooit overheen gekomen, zegt Fien Marcus.[26]

Na de oorlog

Het gezin Marcus in de zomer van 1946. Achter v.l.n.r.: Fien, moeder Hilde, Frances, vader Leo. Voor: Judith en Leonie (bron: GFH, 67595)

In 1945 keerde de gehele familie Marcus weer terug naar de Diezerstraat. In een brief aan dominee Anne Klunder beschrijft Leo de stand van zaken in mei 1945: ‘Huishoudelijk zijn wij normaal weer op streek dank zij ongekende prestaties van Hilde en juffr. Frank, zakelijk zal het nog wel wat duren […] Op het gebied van onze Joodsche gemeenschap is de ellende afgezien van die terugkwamen, zoo enorm en de verwoesting zoo funest, dat werkelijk de mogelijkheid voor een enigszins dragelijk herstel lang op zich zal doen wachten, het oude volk is thans bezocht zooals nog nimmer en we mogen dan trotsch zeggen en toch bleef het weer bewaard.[27]

De Joodse gemeente in Zwolle was na de oorlog zwaar gedecimeerd en aangeslagen. Er resteerde slechts een heel kleine groep en het was Leo Marcus die al zijn energie stak in de wederopbouw van de Zwolse kahilla. Van 1945 tot 1981 was hij de voorzitter van de Zwolse Joodse gemeente. De zoon van Abraham Marcus en Fina van Esso wilde de resten van de kahilla bij elkaar brengen en tot een levensvatbare gemeente vormen. En met resultaat, want de Zwolse Joodse gemeente bestaat nog steeds.

Een gemakkelijk man was hij niet bij de uitoefening van wat hij als zijn eerste opdracht zag. ‘Laten wij andere getuigen van de na-oorlogse periode aan het woord, dan ontmoeten wij Leo vaak als een ongemakkelijke, soms misschien zelfs als een onmogelijke man. Maar tegelijkertijd als een onverzettelijke Jood, geleid door één gedachte: de kille moest blijven bestaan, de sjoel in geen geval een monument worden. […] Maar als hier dan sprake mag zijn van ‘ruzie’, om het Joods te formuleren: ‘machloukes’, dan dient dit begrip wel geïnterpreteerd als: ‘Machloukes lesjeim sjomajim’ (een conflict met een ideële inslag)’, typeert Igor Cornelissen.[28]

Leo Marcus (midden) viert zijn 75e verjaardag in de synagoge, 1976 (bron: Collectie Overijssel, archief Mirjam Kan)

Ook het bedrijf moest weer worden opgebouwd. De slagerij aan de Diezerstraat was leeggehaald door de ‘arische’ beheerders en collega-slagers, die niet meer op de terugkomst van de koosjere slager hadden gerekend. Het Militair Gezag stelde Leo weer in het bezit van de slagerij en als een van de weinige koosjere slagerijen in het land startte de firma Marcus opnieuw. De slagerij heropende met een kleine afdeling koosjer vlees en een grotere afdeling niet-koosjer vlees. Er kon dus wel weer koosjer vlees aan de eveneens in 1945 respectievelijk 1952 heropende broodjeszaken in Den Haag en Rotterdam verkocht worden. Maar in de advertenties profileerden die zaken zich niet langer als koosjer, want de bedrijfsvoering volgde niet meer strikt alle voorschriften.

In 1957 opende Leo een wel geheel koosjere slagerij in Amsterdam, uiteraard ook weer Marcus geheten. In Amsterdam en omgeving was er immers nog wel voldoende vraag naar koosjere producten. De zaak in Zwolle ging dicht. Nadien zijn ook de broodjeswinkels in Rotterdam en Den Haag verkocht. Deze zaken bleven tot ongeveer 1990 nog wel de naam Marcus voeren. In 1981 trok de toen tachtigjarige Leo zich terug uit zaken en verkocht de koosjere slagerij in Amsterdam. Slagerij Marcus in Amsterdam bestaat nog steeds. Het is de enige overgebleven koosjere slagerij in Nederland.

Beeldmerk van slagerij Marcus in Amsterdam, 2023 (bron: www.slagerijmarcus.nl)

Epiloog

De zussen Frances, Fien en Judith emigreerden in de jaren vijftig naar Israël. In 1988 vertrokken ook Leo en Hilde naar Israël; ‘met bloedend hart’, zo schrijft de Zwolse Courant. Leo bekent: ‘Ja, wat dacht u, natuurlijk doet het pijn Zwolle te verlaten. Ik heb Zwolle groot zien worden, hier ben ik in 1901 aan de Diezerstraat geboren, hier roepen ze: ‘Eeh Marcus, lev ie nog’ als ik in een winkel kom. Dat is onvervangbaar.[29] Daar, in Israël, overlijdt Hilde in 1997, zevenennegentig jaar is ze geworden. Leo was toen al overleden, op 7 april 1990, negenentachtig jaren was zijn leeftijd.

Ik heb met grote vreugde het slagersvak uitgeoefend. Als ik opnieuw geboren zou worden en ik moest kiezen wat ik wilde worden: koosjere slager.[30]

Interview in de Zwolse Courant bij vertrek van Leo en Hilde naar Israël, 1988 (bron: GFH, 40897)

Verantwoording:

[1] De rituele slacht wordt ook wel sjechita genoemd. Het dier mag alleen geslacht worden door een speciale slachter, de zogeheten sjocheet. De sjocheet dient eerst gekeurd te worden door een rabbinaat.

[2] Zie voor genealogische informatie https://www.genealogiehellendoorn.nl en www.wiewaswie.nl.

[3] Aaltjes zoon Jacob (1866-1942, Zwolle) trouwde met Roosje Meijer (1866–1924), een slagersdochter uit Kampen, met wie hij aldaar een slagerij begon, de Friesche Vleeschhouwerij aan de Oudestraat 6. Na het overlijden van Roosje hertrouwde Jacob in 1928 met de weduwe Vrouwtje Blom (1875-1943, Sobibor). In 1937 is de slagerij in Kampen verkocht en verhuisde  het echtpaar naar de Brederodestraat 137 in Zwolle. Dochter Ester (1867-1928) trouwde met Aäron Salomons (1863-1938). Mietje (1869–1943, Sobibor) trouwde met Hartog Hes (1862-1943, Sobibor).

[4] https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/de-broodjeswinkel-van-marcus-in-de-wagenstraat/  

[5] Mededeling van Harry Hes (kleinzoon van Mietje Marcus) die vertelt dat Max Hes, zijn vader, Izaak Marcus heel hoog had.

[6] Igor Cornelissen, Joods levensbeeld als Joods tijdsbeeld: ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Leo Marcus (Zwolle 1981), p. 6 en 8.

[7] Mededeling van Harry Hes, zie noot 5.

[8] Igor Cornelissen, a.w., p. 6.

[9] POZC, 12 maart 1932.

[10] Risjes komt van het Hebreeuwse woord risj’oet, dat slechtheid betekent. Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[11] Mail van Fien Cohen-Marcus aan Gerrit Schaafsma, 28 september 2022.

[12] NIW, 5 april 1940, https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/broodje-marcus/. Zie ook noot 4.

[13] Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[14] Collectie Overijssel, Archief 0232.2 Kamer van Koophandel Zwolle, Handelsregister, doss.nr. 268.

[15] Igor Cornelissen, a.w., p. 22. Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle 1995), p. 103.

[16] Het is een verwijzing naar Spreuken 31: 10-31, het loflied op de sterke vrouw. Leo benoemt Hilde zo in zijn brief aan Hildes familie in Palestina, geschreven in de periode mei-augustus 1942. Deze correspondentie bevindt zich in de Ghetto Fighters House Archives (GFH), https://www.gfh.org.il/eng Catalog no 40897, Letters and documents of the Marcus family from their time in hiding in the Netherlands.

[17] Selma Frank (1904-1977) was uit Duitsland gevlucht, nadat haar verloofde, de weduwnaar Hermann Guttmann gevangen was genomen en in de gevangenis was overleden. Hermann had 2 zonen, Walther en Alfred, waar Selma zich na zijn dood over ontfermde. Selma stuurde hen in 1939 naar Nederland in de hoop dat ze daar veilig waren. Selma zelf vluchtte eveneens naar Nederland en woonde aanvankelijk in het westen van ons land. Joden zonder de Nederlandse nationaliteit moesten de kuststreek in het najaar van 1940 verlaten, waarna zij bij de familie Marcus onderdak vond. In 1942 moest ook Selma onderduiken. Na veel omzwervingen belandde ze in 1943 bij de familie Sierk Sierd Schaafsma in Murmerwoude. Zij verbleef daar tot na de bevrijding. Na de oorlog kwam zoon Walther terug uit Bergen-Belsen. Hij had tuberculose en werd opgenomen in het sanatorium Zandhove buiten Zwolle. Leo Marcus bezocht hem daar regelmatig. Walther is later naar Israël gegaan. Zijn broer Alfred is vermoord in Auschwitz. Selma vertrok omstreeks 1947 naar de Verenigde Staten. Ze trouwde daar met Max Gruenfeld in New York, een weduwnaar met één zoon, Norbert.

[18] Onderduikadressen in alfabetische volgorde: familie Aalders, Zwolle; familie van der Berg, Garijp; familie Boetselaar, Amsterdam; familie Brouwer, Nes; familie van Dijk, Ternaard; familie Fennema, Amsterdam; familie Fortuin, Nes; familie Klunder, Eernewoude; familie Leegsma, Zwaagwesteinde; familie van Linschoten van, Laag-Keppel; familie Noy, Hoog-Keppel; familie Nijenberg, Wijhe; familie Schaafsma, Murmerwoude; familie Tielen, America; familie Verdenius, Friesland.

[19] GFH, Notes of Leo Marcus, 17 maart 1943, p. 3.

[20] T.J. Schaafsma (1937-2021), Het Elfde Gebod, gepubliceerd op  https://www.myheritage.nl/FP/custom.php?s=112398131&pageID=3.

Dit verhaal is geschreven ter gelegenheid van de postume uitreiking van de Yad Vashem onderscheiding en verhaalt over zijn vader Sierk Sierd Schaafsma, gemeenteontvanger te Murmerwoude, waar Selma Frank, Fien Marcus en haar ouders ondergedoken hebben gezeten. Zie ook noot 17.

[21] GFH, Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 2, 10-11.

[22] GFH, Notes of Leo Marcus, 14 maart 1943, p. 1.

[23] GFH. Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 6.

[24] GFH, Idem, p. 3.

[25] Kees Ribbens, a.w., p. 243.

[26] Zie noot 11.

[27] FGH, Brief aan Anne Klunder, 23 mei 1945.

[28] Igor Cornelissen, a.w., p. 24-25.

[29] Zwolse Courant, 1988.

[30] NIW, 4 oktober 1985.

Auteur:
Gerrit Schaafsma

Laatst bijgewerkt:
Maart 2023

Lampel-de Leeuwe

Salomon Lampel (1896-1974) en Johanna de Leeuwe (1909-2002)

Kolbuszowa

Salomon Lampel is op 3 maart 1896 geboren in Kolbuszowa, een kleine stad in het gelijknamige district, gelegen in Galicië-Lodomerië, in die tijd nog een kroondomein binnen de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Op een ansichtkaart van het marktplein van Kolbuszwowa uit 1912 prijkt dan ook een postzegel met de kop van keizer Franz Joseph I.

Salomons ouders waren Majer Lampel en Hene Stahl. Vader Majer was bontwerker. Hij vervaardigde shtreimels, bonthoeden die worden gedragen door gehuwde chassidische joden op de sjabbat en bij feestelijke gebeurtenissen. Het gezin telde 13 kinderen. De oudste was Elsa. Vader Majer stierf jong en het was Elsa die de kinderen opvoedde. [1]   

In 1910 telde het district Kolbuszowa 73.912 inwoners, waaronder 67.458 Rooms-Katholieken en 6.251 Joden (8,4%). Het Pools was de dominante taal, gesproken door ruim 73.000 inwoners. Het stadje Kolbuszowa huisvestte ruim 2.000 Joden. [2] Toen na 1918 de Donaumonarchie uiteenviel, kwam  Kolbuszowa (weer) in Poolse handen. Na 1919 bezit Salomon derhalve de Poolse nationaliteit.

Marktplein van Kolbuszowa, 1912 (bron: kehilalinks.jewishgen.org)
Galicië-Lodomerië op de staatkundige indeling anno 2022 en de administratieve indeling in 1914. Pijl wijst naar het district Kolbuszowa (bron: Wikimedia Commons)

Militair tijdens de Eerste Wereldoorlog

Tijdens de Duitse bezetting was het gezin Lampel lang ondergedoken bij koster Gerrit van Tongeren, Kerkstraat 4 in Oldenbroek. Salomon heeft daar verteld dat hij geboren en getogen was in Duitsland en dat hij als Duits soldaat in de Eerste Wereldoorlog had gevochten. [3] Vanuit de – alras onjuist gebleken – veronderstelling dat Duits-Joodse oorlogsveteranen zouden worden ontzien, heeft Salomon stappen ondernomen om hiervoor bewijs te verzamelen. Op 2 december 1942 bevestigden de Vereinigte Wehrevidenzstellen in Wenen dat Salomon Siegmund (!) Lampel van 15 april 1915 tot 30 november 1919 had gediend in het Oostenrijks-Hongaarse leger. [4] De Donaumonarchie streed tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van het Duitse keizerrijk. Salomon had in de strijd een schotwond  opgelopen in zijn rechtervoet en hem is wegens betoonde dapperheid het bronzen Karl Truppenkreuz verleend. [5] Opmerkelijk is dat de naam Siegmund is toegevoegd.

Bewijs van militaire dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog (bron: Rosalyn Tracy)

Vertrek uit Kolbuszowa

Na de Eerste Wereldoorlog was het leven voor Joden in het Poolse Kolboszowa zeker niet aangenaam – eufemistisch uitgedrukt. Zo vond er in mei 1919 een pogrom plaats die in haat en heftigheid doet denken aan de Kristallnacht in Duitsland in november 1938: ‘Mobs of peasants roamed the streets beating Jew they came upon. The windows of Jewish shops and homes were shattered and the stores stripped of their wares. Sacks of clothing, food, hardware, anything portable, useful or not, were hauled off by the looters. They pounded on the doors and dragged Jewish men and women from their homes and paraded them through the streets, taunting them, beating them, spitting on them, raping them, breaking them, and eventually, killing them. […] Flight was the only escape possible. […] The Polish people were euphoric, and what better way could be found to express their euphoria over their freedom than to stage a pogrom against their neighbors, the Jews’. [6] Reden genoeg voor Salomon om na zijn demobilisatie niet naar Kolbuszowa terug te keren.

Salomon Lampel in Keulen

Salomon besloot om in Keulen te gaan wonen. Uit een door de Keulse politie in 1924 afgegeven bewijs van goed gedrag blijkt dat hij sinds 24 juni 1919 een woonadres had in die stad: Heinsbergstrasse 15. Wellicht heeft hij geprobeerd om vandaaruit naar Amerika te emigreren, want daarvoor had de aanvrager dergelijk bewijs nodig. Sinds de negentiende eeuw waren grote aantallen Joden uit de shtetls van Midden-Europa hem hierin voorgegaan.

Bewijs van goed gedrag, Keulen 1924 (bron: Rosalyn Tracy)

Huwelijk met Johanna de Leeuwe

Als Salomon al van plan was om naar Amerika te emigreren, dan is dat niet gelukt. Waarom hij daarna voor Nederland heeft gekozen is niet bekend, maar hij is in elk geval in Nijmegen terecht gekomen. Vanuit die stad vestigde hij zich begin januari 1927 aan het Gasthuisplein 27 in Zwolle. [7] Hij vond werk als horlogemaker bij juwelier Steltman, destijds de grootste juwelier van Zwolle. [8]

Bij Steltman leerde hij zijn latere vrouw Johanna de Leeuwe kennen. Het moet liefde op het eerste gezicht zijn geweest. ‘My grandfather was 13 years older than my grandmother, but supposedly as soon as they met, he wanted to marry her’, aldus  kleindochter Rosalyn. Al op 20 september 1928 gaat het paar in ondertrouw en het huwelijk vond op 9 oktober 1928 plaats in Zwolle. Salomon is dan 32 jaar, Johanna 19. En nog op hun trouwdag verhuisde het paar naar Amsterdam, Eerste Anjeliersdwarsstraat 6, maar in april van het volgende jaar keerden zij weer terug naar Zwolle. [9]

Over Johanna de Leeuwe is weinig bekend. Zij is dochter en enig kind van Herman de Leeuwe (1883-1938), gehuwd met Sara Ricardo (1883-1943). Herman de Leeuwe handelde in paraplus. Hun dochter Johanna is geboren in Amersfoort op 19 februari 1909.

Juwelier Salomon Lampel

Salomon opende op 13 april 1929 een eigen zaak aan de Steenstraat 10. De zaken gingen blijkbaar goed, want al na vier jaar huurde Salomon een pand aan de meer prestigieuze Melkmarkt 24, dat op zaterdag 8 juli 1933 geopend werd. Het Overijsselsch Dagblad beschrijft op 18 juli de Horlogerie S. Lampel in lovende termen: ‘Heden opent de heer S. Lampel in het perceel Melkmarkt 24 een nieuwe zaak in uurwerken, goud- en zilverwerken. Deze zaak, waarin voorheen gevestigd was de kapperszaak van den heer Bloks, heeft een heel ander aanzien gekregen. Er zijn twee stofvrije etalages aangebracht welke zeer practisch en aantrekkelijk zijn ingericht. In de winkel zelve zijn zoowel in de toonbank als langs de muren vitrines en toonkasten, waarin de goud- en zilverwerken keurig en goed overzichtelijk liggen tentoongesteld. Ook het overige deel van den winkel ziet er allerkeurigst en aantrekkelijk uit, terwijl de verlichting modern en afdoende is. De heer Lampel toont bij ons bezoek verschillende voorwerpen, zooals het kleinste en de modernste horloges, alsmede goud- en zilverwerken. Een kijkje in de etalages en winkel loont dan ook alleszins de moeite’.

Opening juwelierszaak Steenstraat 10 (bron: POZC, 12-4-1929)
Etalage Melkmarkt 24 (bron: POZC, 5-7-1934)

Nederlanderschap

Op 8 april 1937 is Salomon tot Nederlander genaturaliseerd. [10]  Hij voldeed aan de gestelde voorwaarden van vijfjarige ononderbroken vestiging in Nederland, geen politiek activisme en – last but not least – in staat in het eigen levensonderhoud te voorzien. Salomon kon de vereiste 200 gulden waarborg betalen, een bedrag dat velen niet konden ophoesten. Hij werd derhalve geschikt geacht om burger te worden van het Koninkrijk der Nederlanden.

Dochter Hene Sara Lampel

Op 15 oktober 1929 wordt dochter Hene (ook wel: Hennele) Sara geboren. Roepnaam Hennie.  Hennie was geen vlotte leerling op de lagere school, ze had wat moeite met leren. Dat is althans op te maken uit een overzicht van de leerlingen van de Joodse Lagere School te Zwolle, schooljaar 1941/1942. Hennie is dan twaalf, maar zit nog in klas 5. Was het hierom dat ze wel ‘gekke Hennie’ werd genoemd? [11]

Hennie Lampel als bruidsmeisje bij het huwelijk (20-8-1935) van Barend Davidson (1907-1943) met Margot Keizer (1904-1998). Max Walg is bruidsjonker (bron: Hans Davidson)
Hennie Lampel op weg naar school, 1940 (bron: Willem van Norel, Joods leven in Elburg, p. 248)

 

 

Juwelierszaak onteigend

Het Nederlandse burgerschap beveiligde Salomon noch zijn gezin toen de oorlog uitbrak in 1940. Alle Duitse maatregelen tegen de Joden troffen ook het gezin Lampel en de horlogerie aan de Melkmarkt. Op 2 oktober 1941 vernam Salomon dat Julius Stanlein uit Groningen was aangesteld als bewindvoerder om zijn zaak te liquideren. Feitelijk betekende het dat Salomon was onteigend in het kader van de verwijdering van Joden uit het economisch leven. En dan gaat het snel. Op 20 mei 1942 vernam zijn clientèle uit de krant dat Horlogerie Suisse, horlogemakerij en kleinhandel in goud- en zilverwerken, was geliquideerd. Het gezin Lampel zat zonder inkomsten, want de opbrengsten van de liquidatie moesten worden gestald bij de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co.

Arrestatie van Salomon in juli 1942

Evenals tientallen andere Zwolse Joodse mannen kreeg Salomon Lampel op 5 juli 1942 een oproep om zich op 7 juli bij het Zwolse arbeidsbureau te melden voor een medische keuring met het oog op tewerkstelling in een werkkamp elders in Nederland. Een aantal mannen, onder wie Salomon Lampel, kwam op voorstel van Siegfried de Groot in diens woning aan de Sassenstraat 3 op de avond van 6 mei bij elkaar. Om de kans op afkeuring te vergroten had Siegfried de Groot zijn vrienden voorgesteld de hele nacht door te halen en wakker te blijven met kaarten of het kijken van films.

De mannen werden echter verraden door de Zwolse rijwielhandelaar Johan Geerink, een NSB’er die de bijeenkomst aangaf bij de waarnemend commissaris van politie in Zwolle Willem de Bouter, een vurig nationaalsocialist. [12] Alle aanwezigen werden door de Zwolse politie gearresteerd: Siegfried de Groot en zijn vrouw Bertha Lippers, Izaac de Leeuwe, Levie Israëls, Salomon Lampel, Eduard Anholt en Menno Jacob van Zuiden.

Gevraagd naar de reden van hun arrestatie had Lampel te horen gekregen dat de mannen een verboden communistische bijeenkomst hadden gehouden. De arrestanten waren vervolgens ter beschikking gesteld van de Sicherheitspolizei in Arnhem. Bertha Lippers, Eduard Anholt en Salomon Lampel zijn uit handen van de Duitsers geraakt. Hoe is onbekend. De anderen zijn bij wijze van afschrikking gedeporteerd naar het concentratiekamp Mauthausen en daar vermoord.

Siegfried de Groot had een film van Mickey Mouse willen vertonen. [13]

Lampels juwelierszaak onteigend door de nazi’s (bron: Collectie Overijssel, Handelsregister Zwolle, nr 4565)
Politieverslag van de arrestatie op 6 juli 1942 (bron: Collectie Overijssel, Politiearchief Zwolle, inv.nr. 33)

Onderduik 1942-1945

Na deze ervaring duikt het gezin onder. Aanvankelijk vonden Salomon en Johanna via bevriende artsen onderdak in het Sophia Ziekenhuis aan de Rhijnvis Feithlaan. Dochter Hennie kreeg onderdak in de Koestraat 9a bij Bentsion Baruch Hirsch, zoon van opperrabbijn Juda Samuel Hirsch. [14] Onbekend is hoe door deze artsen is geïntervenieerd. Wel is bekend dat zowel het Sophia Ziekenhuis als het Rooms-Katholieke ziekenhuis aan de Weezenlanden onderdak hebben geboden aan Joodse onderduikers. De aan het Sophia Ziekenhuis verbonden chirurg Jean C.P. Eeftinck Schattenkerk zat in het verzet. [15] Tevens heeft hij samen met de Deventer schoolarts Jean J. Brutel de la Rivière en de Haarlemse huisarts Jan Roorda in het stationskoffiehuis te Zutphen de organisatie van het artsenverzetswerk opgericht, genaamd Medisch Contact. [16]

Na een verblijf van 6 weken in het ziekenhuis is de hele familie ondergebracht in Oldebroek bij de familie Van Tongeren, toen koster. Toen het daar te gevaarlijk werd, is Salomon met zijn vrouw vanaf 18 januari 1945 bij een ander gezin in Oldebroek ondergedoken, terwijl dochter Hennie in Elburg een plek kon vinden. Daar was haar laatste adres een pand aan de Mheenpoortstraat. Na de bevrijding werd Hennie met haar ouders herenigd.

Heropening Lampel’s Horlogerie

Officieel heropende Salomon Lampel op 3 mei 1946 zijn juwelierszaak aan de Luttekestraat 40, maar het handelsregister vermeldt de vestiging aan de Luttekestraat al op 23 juli 1945. De (oude) naam Lampel’s Horlogerie Suisse was inmiddels gewijzigd in Lampel’s Horlogerie. Aan de gevel van het pand kwam een grote klok te hangen met daarop reclame voor PONTIAC  – toen een bekend horlogemerk. Eddy de Weerd (1929-2012) herinnerde zich nog dat dochter Hennie met een auto door de stad reed waarop als reclame voor de zaak eveneens een klok was gemonteerd. [17]

Dat Salomon al vrij snel na de oorlog in staat was om zijn zaak te heropenen, is wellicht dankzij gaven uit Amerika. Elsa, de oudste zus van Salomon, die al voor de oorlog naar Amerika was geëmigreerd, stuurde regelmatig pakketjes naar haar broer in Zwolle. Kleindochter Rosalyn: ‘Aunt Elsa was a business woman who owned a leather factory that made pocketbooks and was rather successful. […] After the war, it was this sister that continued to send many packages to Zwolle to my grandparents. With the help of the items she sent, my grandparents were able to re-establish their lives and reopen the jewelry store they had before the war. My mother always told me how Elsa sent so many packages that the Lampels got the most packages from anyone in Zwolle’.

Salomon en Johanna in hun heropende zaak aan de Luttekestraat 40, 3 mei 1946 (bron: Van Norel, p. 248)
Gezinsfoto, 1947 (bron: Van Norel, p. 250)

Hennie Lampel huwt Abraham Tracy

Hennie is na de oorlog wel verloofd geweest met een stadgenoot, maar zij heeft die verloving verbroken. Toen besloten haar ouders dat hun dochter maar naar tante Elsa in Amerika moest gaan, waarschijnlijk met de bedoeling daar een echtgenoot te vinden. Zij vertrok op 22 december 1952 met de Rijndam uit Rotterdam. De overtocht kostte het voor die tijd niet onaanzienlijke bedrag van 190 gulden. In het huis van tante Elsa heeft zij waarschijnlijk Abraham Tracy ontmoet. Over hem is weinig bekend. Eddy de Weerd vertelde dat Abraham Tracy een zeer vrome Jood was; hetzelfde wordt overigens gezegd van Hennie.

Abraham en Hennie verloofden zich op 27 februari 1953 in New York, kort daarna gevolgd door een burgerlijk huwelijk. [18] De belangrijkste reden voor dit snelle huwelijk was dat immigratieverzoeken sneller werden behandeld als het om getrouwde partners van Amerikanen ging. Even zo goed moest Hennie nog een jaar wachten op toestemming zich definitief in de Verenigde Staten te vestigen. En daarom keerde Hennie als getrouwde vrouw terug naar Zwolle om in het ‘wachtjaar’ op 2 mei 1954 op traditionele wijze (onder de choepah) in de Zwolse synagoge te trouwen met Abraham, die per vliegtuig naar Nederland was overgekomen. [19] Vrijwel direct na deze plechtigheid keerde het paar terug naar New York. Op 12 mei 1954, aan boord van de Nieuw Amsterdam, dankten Hennie en Abraham per advertentie voor de zeer vele blijken van belangstelling die zij bij hun huwelijk mochten ondervinden.

Het echtpaar Tracy kreeg twee dochters: Rosalyn (1955) en Clare Suzan (1963). Ten tijde van het schrijven van dit artikel is Abraham overleden en leeft Hennie in een verzorgingshuis.

Hennie Lampel en Abraham Tracy, 1954 (bron: Van Norel, p. 248)

Salomon en Johanna in New York

Op 15 januari 1955 emigreerden ook Hennie’s ouders naar Amerika. Met de Rijndam voeren zij naar Southhampton, waar ze overstapten op de Queen Mary. Kort daarvoor, op 5 november 1954 had de totale uitverkoop van Lampels juwelierszaak plaatsgevonden en op 15 december was mej. W.G. Zetsma de nieuwe eigenaresse geworden. [20]

Op 6 september 1960 werd Salomon Lampel officieel Amerikaans staatsburger. Hij woont dan op de 25th Avenue in Brooklyn, New York. Zijn vrouw Johanna kreeg ook deze nieuwe status. Emigratie was aanvankelijk geen succes, althans niet voor Johanna. Zij kon maar moeilijk wennen aan het leven in New York. Zij miste het haar familie en het zo vertrouwde Zwolle. Salomon en Johanna keerden terug naar Zwolle, maar nu speelde vooral bij Salomon het gemis aan zijn dochter, kleinkind en zeker ook zijn oudste zus Elsa met wie hij een nauwe band onderhield. Hij wist zijn vrouw ervan te overtuigen weer terug te keren naar de Verenigde Staten, waar zij zich in november 1963 definitief vestigden. Elsa overleed in 1976.

Bewijs van Salomons naturalisatie tot Amerikaan, 1960 (bron: Rosalyn Tracy)

Verbonden met Israël

Salomon Lampel, geboren in 1896 in Kolbuszowa in Galicië, een landstreek in de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, soldaat in het leger van de Habsburgers, tot Pool geworden na de Eerste Wereldoorlog, in 1928 in Nederland getrouwd met Johanna de Leeuwe en tot Nederlander genationaliseerd in 1936, ondergedoken in de Tweede Wereldoorlog, naar Amerika geëmigreerd in 1955 en Amerikaan geworden in 1960, stierf op 13 oktober 1974 in de Verenigde Staten. En nog was zijn tocht nog niet ten einde.

Salomon voelde zich nauw verbonden met Israël. Op zijn 75e verjaardag (3 maart 1971) werd hij door zijn familie bij wijze van cadeau ingeschreven in het Sefer Hazahav, het Gouden Boek van het Joods Nationaal Fonds in Jeruzalem. Salomons lichaam is overgebracht naar Israël, alwaar hij in Jeruzalem begraven is op de begraafplaats Har Hamenoechah. [21] Zijn leeftijd was 78 jaren. Op 11 september 2002 overleed Johanna de Leeuwe, 93 jaar. Zij is bij haar man in Jeruzalem begraven.

Verantwoording


Tekst:
Gerrit Schaafsma
Laatst bijgewerkt:
September 2022

Bronnen en Literatuur

[1] Veel informatie over de familiegeschiedenis is afkomstig van Rosalyn Tracy, kleindochter van Salomon en Johanna Lampel-de Leeuwe. E-mails uit 2022 in bezit van de auteur.

[2] https://de.wikipedia.org/wiki/Bezirk_Kolbuszowa.

[3] https://sjoelelburg.nl/joodse-onderduiklocaties/oldebroek-kerkstraat-4-g-van-tongeren.

[4] Deze militaire personeelsadministratie is thans ondergebracht bij het Österreichisches Staatsarchiv in Wenen, https://www.archivinformationssystem.at/detail.aspx?ID=6695.

[5] https://nl.wikipedia.org/wiki/Karel-Troepen-Kruis.

[6] Norman Salsitz with Stanley Kaish, Three Homelands, memories of a Jewish Life in Poland, Israel, and America (New York 2002), p. 14.

[7] Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC), 8 -1-1927.

[8] Willem van Norel, Joods Leven in Elburg. Gedenkboek (Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop 2014), p. 248

Genoemde juwelier Steltman is Johannes Lubbertus Steltman (1879-1930), getrouwd met Frederika Rijkmans (1891-1973). Hij was een zoon van Lubbertus Steltman, een goud- en zilversmid uit Steenwijk en familie van Johannes Steltman (1891-1961), die een (wereld)beroemde goud- en zilversmid zou worden, met een winkel in Den Haag. Kenmerkend voor diens ontwerpen zijn bloemen- en plantenmotieven en dan vooral de lotusbloem.

[9] POZC, 13-4-1929.

[10] Wet van 8-4-1937, Staatsblad 1205.

[11] Eddy de Weerd (1929-2012), geïnterviewd door Hans Davidson in de jaren 1990. Geluidsopname in bezit van Hans Davidson.

[12] Meer informatie over deze fietsenhandelaar is te vinden in een bijdrage voor het televisieprogramma Pointer, geschreven door Tanne van Bree en Thomas Mulder, https://pointer.kro-ncrv.nl/van-fietsenhandelaar-tot-foute-vastgoedeigenaar-en-joden-verrader

[13] Ad van Liempt, Jodenjacht. De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2011), p. 271.

[14] Willem van Norel beschrijft in zijn boven aangehaald werk de onderduikgeschiedenis meer in detail. Zie ook: https://elburginoorlogstijd.nl/mobilisatie-en-bezetting/educatie-primaironderwijs/onderduik-po/hennylampel/.

[15] Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle 1995), p. 156-159.

[16] M.J. van Lieburg, Vergeten helden, in: Medisch Contact, 30-03-2009, nr. 18, p. 64.

[17] Zie noot 11.

[18] Nederlands Israëlitisch Weekblad (NIW), 27-2-1953.

[19] NIW, 16-4-1954.

[20] POZC, 30-10-1954, NIW, 21-1-1955.

[21] NIW, 8-11-1974

Loggem, Dries van

Dries van Loggem (1922-2010)

Isaac (Dries) van Loggem is in Amsterdam geboren op 16 juli 1922. Zijn ouders zijn de diamantslijper Jacques van Loggem (Amsterdam 1893) en Betsy Witmond (Amsterdam 1890). Na Dries volgt op 11 december 1923 nog dochter Mary. Tot de noodlottige jaren 1942-‘43 woont het gezin aan de Tugelaweg 45 III in Amsterdam. Dries haalt er zijn eindexamen.

Weliswaar groeit Dries op in Amsterdam en woont hij het grootste deel van zijn leven in de Verenigde Staten, de jaren 1942-1949 in Zwolle zijn van grote en blijvende invloed geweest. Zwolle is dan ook de plek waar hij tot op hoge leeftijd regelmatig naar terugkeert.

Atie en Nico Noordhof

In april 1942 duikt Dries onder bij Atie en Nico Noordhof in de Zwolse P.C. Hooftstraat 18. Hier zal hij tot de bevrijding blijven. Het contact met Nico Noordhof loopt via Aron (Nol) van Boele, een neef van Dries die eveneens op de Tugelaweg woont op nummer 25 II. Nol is de verloofde van de Zwolse Klara Jetje (Klaartje) Koopman. Nico Noordhof had ooit op kamers gewoond bij Klaartje’s ouders aan de Jufferenwal 38 in Zwolle.

Nicolas Corneille (Nico) Noordhof en zijn vrouw Adriana Frederika (Atie) Bartel zijn allebei te Zwolle geboren in het jaar 1900. Nico werkt bij de Provinciale Waterstaat, Atie is pianolerares. Het in 1932 getrouwde paar blijft kinderloos. Naast Atie’s vader, Johan Bartel, nemen Atie en Nico uiteindelijk veertien onderduikers in hun huis op, onder hen Ruben Meijer Koopman met zijn dochter Klaartje en vijf leden van de Zwolse familie Caneel. Dries was hun eerste onderduiker. Atie en Nico zeggen nooit “nee” bij de opvang van Joden, behalve als hen wordt gevraagd om een moeder met een baby onderdak te geven. Dat zou te veel risico opleveren.

Trouwfoto van Atie en Nico Noordhof, 1932 (bron: Collectie Overijssel, 19136FD028688)

Leven in onderduik

Iedereen heeft een vaste taak in de huishouding. Dries schilt de aardappelen, maar hij doet dit zo dik dat hij beter kan gaan afwassen. Samen met de broers Caneel produceert hij de regionale editie van de ondergrondse krant Vrij Nederland. Typen moet voorzichtig gebeuren, opdat de buren het niet horen.

V.l.n.r. Gerard Caneel, Meijer Caneel en Dries van Loggem drukken Vrij Nederland (bron: Collectie Overijssel, 19132FD028684)

In de veronderstelling dat hij gezien zijn uiterlijk niet als Jood zal worden herkend, laat Nico Dries soms een kort rondje buitenshuis maken. In het begin maakt hij dankbaar gebruik van de gelegenheid om wat frisse lucht te scheppen, maar al gauw voelt hij zich op straat zo anoniem en eenzaam dat hij daarmee stopt. In het geheim op straat lopen voelt als surrogaatvrijheid. Af en toe wordt hij op pad gestuurd om ’s nachts bij de nabijgelegen Koningin Emmaschool in de vuilnisbakken naar etensresten te zoeken.

Dries (links vooraan) en andere onderduikers aan het diner ter gelegenheid van – vermoedelijk – Pesach/Pasen 1944 (bron: Collectie Overijssel, 19135FD028687)

Bij toerbeurt moeten de onderduikers de omgeving in de gaten houden. In de buurt zijn Duitse militairen gelegerd. Bij onraad verdwijnen alle onderduikers naar de dakgoot of wachten ze dicht op elkaar gepakt in een kleine ruimte achter de houten muur van een kamer totdat de kust veilig is. De onderduikers mogen niet naar het gewone toilet opdat de buren geen argwaan krijgen. Ze moeten gebruik maken van een emmer die regelmatig wordt geleegd. Het leven met zoveel onderduikers in de beperkte ruimte van één huis is niet makkelijk. Het zijn beklemmende jaren. Op 14 april 1945 wordt Zwolle bevrijd en kunnen de onderduikers tevoorschijn komen.

Het lot van Dries’ familie

Op enig moment eind ’43-begin ’44 neemt Atie Dries terzijde en vertelt hem dat zijn ouders en zusje zijn opgepakt en naar het oosten gedeporteerd. Voor Dries is het duidelijk dat zijn moeder als borstkankerpatiënt onmogelijk de ‘tewerkstelling in het oosten’ kan overleven. Hij raakt erg overstuur en Atie probeert hem zo goed als mogelijk op te vangen. Zijn angsten blijken terecht. Na verloop van tijd blijkt Dries de enige overlevende van zijn naaste familie. Zijn vader is op een onbekende plek in Polen omgekomen, uiterlijk op 31 maart 1944. Zijn moeder en zijn zusje Mary zijn op 22 oktober 1943 vermoord in Auschwitz. Ook zijn 15 in Nederland wonende ooms en tantes zijn vermoord en van zijn 13 neven en nichten overleven er slechts drie. In de loop van de decennia is de pijn van dit enorme verlies naar zeggen van Dries veranderd, maar zeker nooit verdwenen. Hij  is voor het leven getekend.

Atie Noordhof en Dries van Loggem, 1945 (bron: Collectie Overijssel, 19133FD028685)

Dries herpakt zich; de Zwolse periode

Naast de Noordhofs spannen meerdere mensen uit Zwolle, onder hen Meijer en Reina Kan-Slager, een sociaal en emotioneel vangnet voor Dries. Hij blijft nog ruim vier jaren in Zwolle, werkzaam als journalist bij het Zwolsch Nieuws- en Advertentieblad (Ten Heuvels Krant), in de wandeling ook wel genoemd “De Bult”. Het is werk waar hij van houdt en dat hem goed ligt, al valt het hem begrijpelijkerwijze erg moeilijk als rechtbankverslaggever collaboratiezaken te verslaan.

Afscheid bij vertrek van Dries naar Amsterdam, 22 oktober 1949. V.l.n.r. Dries, Meijer Kan, Clara de Groot, Harry Kan en Reina Kan-Slager (bron: familiearchief Kan)

Op zoek naar een nieuwe wereld

In het najaar van 1949 keert Dries terug naar Amsterdam, waar hij werkt als reclameman voor filmtheater Tuschinsky. Roeien is zijn favoriete sport en als instructeur bij roeivereniging Poseidon ontmoet hij Dora (Dolly) Izaaks, zijn toekomstige echtgenote. Dolly’s familie runt een lunchroom. Dora’s moeder is niet Joods, haar Joodse vader moest wel een ster dragen en werd enkele malen opgepakt maar kwam steeds weer vrij. Ook Dolly’s oudere zus overleeft de oorlog.

Veel Joden vonden het in de eerste naoorlogse jaren moeilijk in Nederland hun draai te vinden. Als zijn oom Maurits (Maurice) Witmond hem uitnodigt te komen werken in zijn diamantzaak in New York waagt Dries de grote stap en vertrekt  in 1953 naar Amerika, enige tijd later gevolgd door Dolly. Op 14 december 1955 trouwen zij in New York City. Maurits Witmond had via allerlei omwegen in juni 1940 New York weten te bereiken.

Tientallen jaren werkt Dries als succesvolle diamanthandelaar in het voornamelijk door Joden gerunde diamantdistrict. Diamanten zeggen hem eigenlijk niet zo veel, liever was hij journalist gebleven, vertelt hij later aan Igor Cornelissen. Het paar woont in een Joodse wijk in New York zonder echt te participeren in het Joodse leven. Dries is wel actief in de vrijmetselarij.

‘Jaarlijkse pelgrimage naar Zwolle’

Nico Noordhof overlijdt in 1953. Dries komt voor zaken regelmatig naar Antwerpen en bezoekt dan altijd Atie. Ook houdt hij andere Zwolse contacten aan, zoals Igor Cornelissen, Benno Levie en Harry en Olly Kan. Na het overlijden van Atie in 1983 blijft Dries trouw de graven van de Noordhofs bezoeken. Hij wil dat altijd alleen doen en noemt dit ‘mijn jaarlijkse pelgrimage’. Dikwijls neemt hij zijn in 1960 geboren dochter Brenda Geraldine mee naar Zwolle. Atie Noordhof had een bijzondere band met Brenda. Zij kon Brenda veel vertellen over de voor Dries allesbepalende oorlogsjaren waarover hij zelf nauwelijks sprak.

In 1999 zijn Dolly en Dries in Zwolle aanwezig bij de postume uitreiking van de Yad Vashem-onderscheiding ‘rechtvaardige onder de volkeren ‘ aan Atie en Nico Noordhof. Dries geeft bij die gelegenheid een interview aan RTV Oost in het voormalige huis van de Noordhofs. Dit interview is hier te downloaden. Indirect vertelt hij zo ook zijn dochter Brenda over zijn oorlogservaringen. Rechtstreeks is hij daartoe niet in staat.

Onthulling van een herinneringsplaquette aan de P.C. Hoofdstraat 14,1990. Dries derde van links (bron: Peter Caneel)
Dries en Dolly in de Zwolse synagoge tijdens de postume uitreiking van de Yad Vashem-onderscheiding aan de Noordhofs, 1999 (bron: Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan)

Trauma’s

 ‘Survivor’s guilt’, schuldgevoel dat hij als een van de zeer weinigen in zijn familie de oorlog heeft overleefd, drukt zwaar. Geloof in God biedt geen troost. Waarom zou Hij dan dergelijke misdaden hebben toegestaan? Dries is een man van weinig woorden, droevig en kwaad. Zijn hele leven lang heeft hij er moeite mee zijn gevoelens te uiten. Omstreeks 2003 laat Dries zijn dochter in Amsterdam de buurt zien waar hij is opgegroeid. Ze gaan naar de Hollandsche Schouwburg, van waaruit zijn familie is weggevoerd. Bij de namenwand strijkt hij Brenda’s hand over de achternamen van zijn vermoorde familieleden. Het is de enige keer dat Brenda haar vader ziet huilen.

In 2003 verhuizen Dries, Dolly en Brenda vanuit New York naar Mission Viejo, ten zuiden van Los Angeles. In zijn laatste levensjaren glijdt Dries weg in dementie, gekweld door nachtmerries; beelden dat hij zijn ouders naar hem ziet toelopen of dat hij zijn moeder en zus hand in hand de gaskamer ziet binnenstappen. Hij vindt geen rust. Dries overlijdt op 3 december 2010. Zijn as is uitgestrooid over zee. Dolly overlijdt In april 2020.

Brenda realiseert zich dat haar vader iemand was met een warm hart, maar zijn trauma’s als holocaustoverlevende hebben ook haar niet onberoerd gelaten.

Dolly van Loggem-Izaaks (bron: Brenda van Loggem)
Brenda van Loggem (bron: Brenda van Loggem)

Verantwoording

Bronnen:
Jaap Hagedoorn, Veertien onderduikers in de Zwolse P.C. Hooftstraat, https://mijnstadmijndorp.nl/app/verhalen/veertien-onderduikers-in-de-zwolse-pc-hooftstraat
Mirjam Kan, ‘Dries van Loggem’, ca 2011. (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Bevolkingsregister Amsterdam.
Correspondentie van Mirjam Kan met Brenda van Loggem en Igor Cornelissen, 2010-2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Correspondentie van Max Kan met Brenda van Loggem, 2021-2022 (Archief Max Kan).
Interview Igor Cornelissen met Dries van Loggem, Het Parool, 16 maart 1991.
Interview RTV Oost met Dries van Loggem, 1999 (Collectie Overijssel, film 14665 BB03855).
http://sousamendesfoundation.org/family/konijn-montezinos-polak-witmond
www.wiewaswie.nl
Tekst:
Mirjam Kan z.l. en Max Kan
Laatst bewerkt:
Augustus 2022

Frank-Prins

Aron Frank (1865-1928) en Esther Prins (1868-1934)

Aron Frank ziet het levenslicht in Nijmegen op 2 december 1865. Zijn ouders waren de koopman en godsdienstleraar Abraham Frank (1831-1885) en Sara Goldsmit (1840-1911). Hij trouwt op 21-12-1892 in Amsterdam met zijn volle nicht Esther Prins, dochter van Simon Prins (1836-1922) en Judic Goldsmit (1838-1907). Esther is in Amsterdam geboren op 8 augustus 1868. Aron Frank overlijdt plotseling in Zwolle op 28 januari 1928. Esther verhuist in de loop van dat jaar naar Amsterdam, waar zij op 17 maart 1934 de ogen sluit.

Kinderen

Uit het huwelijk zijn in Zwolle tussen 1894 en 1904 drie zoons en vijf dochters geboren. Uit 1909 dateert onderstaande foto van Aron en Esther met al hun kinderen. Staand van links naar rechts: Judic (Ju) 1898-1976, Sara (Selma) 1894-1943, Simon 1894-1945, Abraham (Bram) 1895-1943 en Maurits (Mau) 1899-1943. Zittend van links naar rechts: Flora 1901-1943, Aron, Rosette (Ro) 1904-2001, Esther en Rebecca (Bep) 1902-1981.

Gezin Frank-Prins, 1909 (bron: Elly Matz-Frank)

Na hun jeugd in Zwolle vestigen alle kinderen zich elders. Abraham en Maurits treden in de voetsporen van hun vader en worden voorzanger. Alleen de dochters Judic, Rosette en Rebecca overleven de Sjoa. Rosette doorstond als lid van de Philipsgroep de gruwelen van Auschwitz.

In dienst van de Zwolse Joodse gemeente

In 1890 krijgt Aron een aanstelling als secretaris van de Israëlitische gemeente en leraar aan de Joodse godsdienstschool in Zwolle. Tevens fungeert hij als voorzanger (chazan), met regelmaat ook in de sjoel in Kampen. In deze hoedanigheid leidt hij de synagogedienst. In 1881 is hij door de examencommissie van het Nederlands Israëlitisch Seminarium toegelaten als godsdienstleraar van de laagste rang, waarna hij tot zijn beroeping in Zwolle werkzaam is in Gorcum. In 1892 rondt hij de studie voor godsdienstleraar van de middelste rang met succes af. Tot het einde van zijn leven, gedurende een periode van 36 jaren, heeft hij de Zwolse gemeente gediend. Generaties Joodse kinderen uit Zwolle hebben van hem les gekregen in kennis van de Thora, Hebreeuws en de Joodse tradities. Ook aan het gymnasium Celeanum doceerde hij het vak Hebreeuws.

De ingebruikname van de nieuwe synagoge in 1899 betekent ook voor Aron Frank een hoogtepunt in zijn carrière. Op 19 mei van dat jaar opent hij de reeks inwijdingsplechtigheden met een toespraak bij de onthulling van een gedenkplaat in de synagoge met de namen van grote donateurs. Namens het bestuur spreekt hij hulde uit voor alle betrokkenen bij de bouw en financiering. Hij benadrukt dat in het hele proces ook nauwgezet de godsdienstige voorschriften zijn gevolgd.

Als secretaris van de Joodse gemeente ondersteunt Aron niet alleen het bestuur, maar ook verschillende Joodse verenigingen en pieuze genootschappen in Zwolle. Bijvoorbeeld de in 1910 mede door hem opgerichte vereniging ter ondersteuning van nooddruftige ouderen. De belangen van de Joodse godsdienstonderwijzers behartigt hij als voorzitter van de Overijsselse afdeling van Achawah, de Bond van Israëlitische Godsdienstonderwijzers in Nederland. Ook is hij jarenlang lid van het landelijk bondsbestuur.

Opperrabbijn Samuel Juda Hirsch (1872-1941), in Zwolle geïnstalleerd in 1902, ambieert strikt herstel van het traditionele en orthodoxe Jodendom, gebaseerd op de Thora en de traditie. Godsdienstige opvoeding en onderwijs zijn daarbij cruciaal. De rabbijn vindt in Aron Frank een geestverwant. Hirsch memoreert na Franks overlijden onder meer diens grote kennis van de Thora en de Joodse tradities, alsmede zijn grote betekenis als vicevoorzitter van de door Hirsch opgerichte Zwolse afdeling van Reisjies Chochmoh (begin der wijsheid), een genootschap voor onderwijs en Thorastudie.

Aron Frank, begin 1928 (bron: Elly Matz-Frank)
Grafsteen van Aron Frank op de voormalige Joodse begraafplaats aan de Willemsvaart. De grafsteen is verdwenen tijdens de oorlog of bij de ontruiming van de begraafplaats (bron: Elly Matz-Frank)

Dienende echtgenote

Naar de normen van de tijd draagt Esther Frank primair de zorg voor haar grote gezin en de opvoeding van de kinderen. Daarnaast past het de echtgenote van een orthodoxe godsdienstleraar sociaal werk te doen en haar echtgenoot waar mogelijk te assisteren. Vanaf de oprichting in 1910 tot haar vertrek uit Zwolle in 1928 is zij een van de drijvende krachten in de damesvereniging Ahawas Chesed ter ondersteuning van behoeftige kinderen die de godsdienstschool bezoeken.

Esther Frank-Prins (bron: Elly Matz-Frank)

Verantwoording

Bronnen en literatuur
Jaap Hagedoorn, Hirsch, Samuel Juda (1872-1941), in:  http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/hirsch. 
Mirjam Kan, Frank-Prins, Aron en Esther, ca. 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Bevolkingsregisters en burgerlijke stand van Amsterdam en Zwolle.
Correspondentie van Mirjam Kan met Elly Matz-Frank, 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
https://www.geni.com/family-tree/index/6000000012230221123
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Kranten Nieuw Israëlitiesch Weekblad, 1893, 1899, 1910, 1928 en Provinciale Zwolsche en Overijsselsche Courant, 1881 via www.delpher.nl  
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Reisjies-chochmo: https://www.joodsamsterdam.nl/reisjies-chochmo
www.wiewaswie.nl
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Augustus 2022

 

 

 

 

 

 

 

Sanders-Polak

Joachim Sanders (1883-1943) en Rosalia Polak (1879-1943)

Joachim Sanders is op 25 april 1883 te Leeuwarden geboren als zoon van de winkelier in speelgoed, manufacturen, gummiwaren en staatsloten Jacob Sanders ( 1852-1917) en Kaatje van Gelder (1849-1928). Zijn ouders geven hem de voornaam Joachim, later presenteert hij zich als Johan, dan wel J.J. Sanders.

Op 8 april 1913 trouwt hij in Wildervank met Rosalia (Rosa) Polak, geboren op 9 februari 1879 in Veendam, jongste dochter van de koopman Nathan Joseph Polak (1823-1901) en Carolina Lobstein (1834-1900).

Rosa is slechthorend en Johan lijdt aan een licht spraakgebrek, hij stottert soms. Volgens familieoverlevering communiceren de twee goed. Rosa kan goed liplezen en maakt daarnaast gebruik van een grote oorhoorn. Johan had de gewoonte een klap op tafel te geven om via de vibraties de aandacht van Rosa te trekken.

Het echtpaar vestigt zich in de Koestraat 15-17 te Zwolle. Kort voor de Duitse inval, op 1 mei 1940 verhuizen zij naar Ter Pelkwijkpark 8-1 (nu 8 B), om op 30 september 1942 terug te keren naar de Koestraat. Deze laatste verhuizing is waarschijnlijk gedwongen, omdat het Ter Pelkwijkpark in toenemende mate bewoond werd door leden van de bezettingsmacht en hun onderhorigen. Vanaf het overlijden van Johan’s vader in 1917 tot haar overlijden in 1928 woont ook zijn bejaarde moeder in de Koestraat, evenals zijn jongste zuster Jikke (1889-1943) tot haar huwelijk in 1919 met Iman Isaak (Hijman) Modijefsky (1890-1943).

Galanterieën en kramerijen

In het voetspoor van zijn vader drijft Johan onder de bedrijfsnaam J.J. Sanders een groothandel in galanterieën en kramerijen. Aan de Koestraat is er op zolder een monsterkamer van leverbare artikelen. De handel betreft kleine spullen voor gebruik in huis, variërend van feestartikelen tot speelgoed, van potten en pannen tot kleine sieraden. Maar ook mondharmonica’s van het beroemde, nog steeds bestaande merk Hohner. Als goed koopman voorziet Johan ook in nieuwe vraag. Zo adverteert hij in augustus 1940  met papier om de ramen te verduisteren.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 juni 1927
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 juni 1927

Bedreigde geloofsgenoten

Johan is maatschappelijk actief. Zo bekommert hij zich om het lot van bedreigde geloofsgenoten elders. In 1921 organiseert hij als secretaris van de Zwolse afdeling van het Algemeen Israëlitisch Verbond in de Buitensociëteit de jaarlijkse samenkomst van de Nederlandse verbondsafdelingen. De Alliance Israélite Universelle is een internationale belangenorganisatie die zich vooral inzet voor Joodse gemeenschappen in moeilijke omstandigheden. Opperrabbijn Hirsch spreekt tijdens de jaarvergadering over ‘Israëls aandeel aan de ontwikkeling der Maatschappij’.

Nieuw Israëlietisch Weekblad, 24 juni 1921

Al vroeg onderkent Johan Sanders ook het nazistische gevaar. Op 2 mei 1933 protesteert hij met een lange ingezonden brief in de Zwolsche Courant tegen de teneur van de berichten van de Berlijnse correspondent van de krant over de anti-Joodse maatregelen en antisemitische propaganda van de nazi’s. Deze  correspondent laat in de visie van Sanders zijn oren te veel hangen naar de nieuwe machthebbers. Het is ‘ieders plicht daartegen stelling te nemen. En in het bijzonder kan de pers hier veel edel opbouwend werk verrichten’.

Orthodoxie

Rosa en Johan leven in de orthodoxe traditie, zoals voorgestaan door de Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch (1872-1941). Als voorzitter van de Zwolse afdeling van de pieuze vereniging Schemieras Shabbos zet Johan zich in voor strikte inachtneming van de shabbath. In januari 1933 leidt hij een propagandabijeenkomst van Schemieras Shabbos in Hotel Wijnberg aan de Veemarkt. Opperrabbijn Hirsch spreekt de aanwezigen toe. David Davidson, de voorzanger van de Zwolse synagoge, brengt passende liederen ten gehore en Johan’s zoon Jacob  draagt het gedicht ‘Shabbath’ van Jacob Israël de Haan voor,  ‘welke voordracht keurig geschiedde en luide be-applaudiseerd werd’.

Johan wordt in 1924 hij gekozen tot lid van de kerkenraad van de Zwolse Joodse gemeente. Nauwgezet vervult hij daarin de functie van penningmeester, ook van pieuze stichtingen als het armbestuur.  Vanaf begin 1937 is hij bestuurslid van het ressort Overijssel en leider van de synagogediensten in Zwolle.

Hulp in de huishouding

Zoals gebruikelijk in gezinnen uit de middenklasse wordt Rosa geassisteerd door een dienstmeisje. In november 1941 vraagt zij voor haar ‘klein orth. gezin een flink meisje’. De koshere keuken houdt Rosa klaarblijkelijk liever in eigen hand, want het dienstmeisje hoeft niet te koken. De was wordt buitenshuis gedaan. In april 1942 komt de Joodse Elisabeth Levie (1906-1942) vanuit Den Haag naar Ter Pelkwijkpark 8. Joden mogen dan geen niet-Joods personeel meer in dienst hebben. Elisabeths verblijf is van korte duur, want in augustus 1942 trouwt zij met Hartog Godschalk uit Borculo en moet Rosa weer op zoek naar een nieuwe dienstbode.

Het Joodsche Weekblad, 28 november 1941

Kinderen

In de Koestraat worden drie zoons geboren. Jacob op 30 augustus 1914, Nathan (Nico) op 30 mei 1918 en Karel op 31 juli 1922. In 1913 en 1920 waren twee levenloze kinderen geboren.

V.l.n.r. Karel Sanders, Rosa Sanders-Polak en Nathan Sanders of zijn neef Charles Modijefsky in de zomer van 1934 (bron: Chaim Caran)

Jacob Sanders

Jacob studeert na het gymnasium rechten en economie. Tevens behaalt hij de akte A godsdiensthoofdonderwijzer. Tot het beroepsverbod voor Joodse juristen werkt hij als advocaat en procureur in Almelo. Daarna doceert hij rekenen en wiskunde aan de Joodse ULO in de Voorstraat 41 in Zwolle. Tegelijkertijd is hij in Enschede actief als bestuurslid van het opleidingsinstituut voor orthodoxe Palestina-pioniers.

Op 15 april 1942 trouwt Jacob in Hilversum met Sara Rebecca Modijefsky (Arnhem 1913), dochter van zijn oom Hijman Modijefsky uit diens eerste huwelijk met Estella Philips. De Joodse huwelijksceremonie (choppe) vindt plaats in Arnhem, waar Sara’s vader koster, godsdienstonderwijzer en 2e voorzanger in de synagoge was. Op het moment van haar huwelijk is zij directrice van het Joodse bejaardenhuis in Almelo. Daaraan voorafgaand volgde zij een opleiding tot psychiatrisch verpleegkundige in het Portugees Israëlitische Ziekenhuis in Amsterdam. Jacob en Rebecca wonen na hun huwelijk nog even in Zwolle en vanaf juli 1942 in Almelo op het adres Stationssteeg 4.

Vanwege hun functies binnen het allengs door de bezetter steeds meer geïsoleerde Joodse volksdeel bezit het echtpaar op voordracht van de Joodse Raad een Sperre. Dit waren – naar achteraf bleek tijdelijke – vrijstellingen van ‘tewerkstelling in het Oosten’, zoals de deportaties eufemistisch werden aangeduid. Toen in april ’43 de laatste Joden uit Overijssel werden gedeporteerd, moesten de bezitters van een Sperre verhuizen naar Amsterdam. Zo ook Sara en Jacob. Jacob is daar nog enkele weken medewerker van de Joodsche Centrale voor Beroepsopleiding. Op 25 mei 1943 komen beiden aan in Westerbork, op 16 juli 1943 sterven zij in Sobibor, 28 jaar oud.

Trouwfoto Jacob Sanders en Sara Rebecca Modijefsky, 1942 (bron: Chaim Caran)
Rosa Sanders-Polak en Sara Rebecca Modijefsky, 1940-1942 (bron: Chaim Caran)

Nathan (Nico) Sanders

Nathan doorloopt net als zijn oudere broer het gymnasium en studeert – tot dat Joodse studenten onmogelijk wordt gemaakt – economie aan de Economische Hogeschool in Rotterdam. Als leraar economie aan het Joods Lyceum aan de Thorbeckegracht in Zwolle is Nico net als zijn broer ‘bis auf weiters gesperrt’. Na opheffing van het Joods Lyceum volgt in mei 1943 zijn gedwongen verhuizing naar Amsterdam (Muidergracht 55 hs) en tewerkstelling als medewerker van het personeelsbureau van de Joodse Raad. Bij de grote razzia van 20 juni 1943 is ook Nico opgepakt en naar Westerbork afgevoerd. Hij sterft op 2 juli 1943 in Sobibor, 25 jaar oud.

Docenten van het Joods Lyceum te Zwolle, 1942. Nico Sanders, derde van links op de eerste staande rij (bron: Etienne Denneboom)

Karel Sanders

Over de opleiding van de jongste zoon Karel is niets bekend. In de zomer van 1942 komt hij samen met tientallen andere Zwolse Joodse mannen in een werkkamp terecht. Dat kan in Ommen of in Sintjohannesga in de buurt van Heerenveen geweest zijn. In deze vroegere Nederlandse werkverschaffingskampen moeten de mannen ontginningswerk verrichten. In het weekend van 2-3 oktober 1942 zijn alle bewoners van de werkkampen collectief afgevoerd naar Westerbork.

Karel werkt vanuit Westerbork als boerenknecht in de omgeving. Zijn pogingen om met een beroep op de Sperres van zijn ouders en broers vrijstelling van transport naar het oosten te krijgen, zijn vergeefs. Na aankomst in Auschwitz-Birkenau op 19 februari 1943 is Karel mogelijk nog geselecteerd voor dwangarbeid in het kamp.  Na de oorlog is zijn overlijdensdatum administratief vastgesteld op uiterlijk 30 april. Karel bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Zilveren lepel met de naam van Karel Sanders ingegraveerd (bron: Chaim Caran)

Deportatie Johan en Rosa

Vanwege zijn bestuurlijke functies binnen de Joodse gemeenschap verkrijgt ook Johan een Sperre, die eveneens geldt voor echtgenote Rosa. Het is niet duidelijk waarom Johan en Rosa in het vroege voorjaar van 1943 in Zwolle blijven en niet naar Amsterdam verhuizen. Zouden ze vanwege Rosa’s handicap daarvan hebben afgezien? Onderduik zou moeilijkheden opleveren omdat met Rosa niet fluisterend gecommuniceerd kon worden. Op 9 april 1943 vertrekken zij vanaf het Zwolse station per trein naar het concentratiekamp Vught. Hier blijven zij een maand. Op 9 mei volgt transport naar Westerbork, op 18 mei naar Sobibor waar zij op 21 mei 1943 sterven. Johan bereikte de leeftijd van 60 jaar, Rosa 64 jaar.

Joodse Raad Kaart van Joachim Sanders met vermelding van de Sperre (bron: www.oorlogsbronnen.nl)

Herinnering en herdenking

In oktober 1952 vindt in de Zwolse synagoge een herdenkingsdienst plaats voor het gezin Sanders-Polak en aangehuwden. Bij die gelegenheid is in hunner nagedachtenis het voorhangsel geschonken dat zich momenteel in de kleine sjoel bevindt.

Orde van dienst, 1952 (bron: Chaim Caran)
Kleine synagoge met voorhangsel, ca 1990 (bron: www.synagoge-zwolle.nl)

STOLPERSTEINE

Op 21 mei 2021 onthult Chelly Modijefsky, geassisteerd door Ineke Modijefsky en Anne Kransen, vier Stolpersteine voor Ter Pelkwijkpark 8-B  ter herinnering aan Johan, Rosalia, Nathan en Karel. Klik hier voor een filmopname van de onthulling (vanaf minuut 08:35).

Stolpersteine Sanders-Polak voor Ter Pelkwijkpark 8-B (bron: Stichting Zwolse Stolpersteine, Wim de Ruiter)

Verantwoording

Bronnen en literatuur:
https://www.geni.com/family-tree/index/6000000017650931082
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Akten van de burgerlijke stand via www.wiewaswie.nl
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Het Joodsche Weekblad, Nieuw Israëlietisch Weekblad, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant via www.delpher.nl  
I. Vierstraete-Erdtsieck, Het Joodse onderwijs in Zwolle, 1941-1943 in: J. van Gelderen (red.), Fragmenten Joods leven in Zwolle en omgeving (Kampen 1985) 35-71.
Bettine C.P. Polak, De Groningse familie Polak en verwante families: sinds hun verhuizing naar het tolerante Nederland van de zeventiende en achttiende eeuw (Z.pl. 2015).
Tekst:
Chaim Caran schreef ten behoeve van de onthulling van de Stolpersteine in Zwolle in 2021 het ongepubliceerde artikel Het gezin van Johan Sanders & Roza Polak te Zwolle. Deze tekst is bewerkt en aangevuld door Piet den Otter.
Laatst bijgewerkt:
Januari 2022

 

 

 

Stibbe, Siegfried Hartog

Siegfried Hartog Stibbe (1886-1943)

Siegfried Hartog Stibbe kwam op 2 juni 1886 in Zwolle ter wereld als het negende kind van koopman en antiquair David Stibbe (1846-1927) en Rika van Gelderen (1847-1931). Zijn roepnaam was Hartog, ook wel Harrie. Als musicus trad hij ook op onder de naam Henri Stibbe.

David Stibbe en Rika van Gelderen (bron: Van Gelderen, Fragmenten, 31)
Stedelijk Muziekkorps Zwolle, ca 1900 (bron: Collectie Overijssel, NL-ZlHCO_1679_5845_0001) Klik op de foto voor een vergroting

 

Hartog trad niet in de voetsporen van zijn vader. Hij werd musicus. De basis voor zijn carrière is gelegd op de Zwolse stedelijke muziekschool en als lid van het stedelijk muziekkorps. Dit muziekkorps van de Dienstdoende Schutterij heeft tot 1924 bestaan. Het Gewandhausorchester in Berlijn benoemde hem tot eerste fagottist, zo meldt De Avondpost van 15 juli 1907. Die zomer verhuisde Hartog naar de Duitse hoofdstad.

Op 29 januari 1912 trouwde Hartog in Danzig met Anna Augusta Weber, geboren op 16 augustus 1890 in Stenn en van Lutherse komaf. Het paar bestendigde hiermee een al langer bestaande relatie. Op 9 juni 1909 was in Berlijn hun zoon Kurt Arthur Max geboren.

Pendelen tussen Duitsland en Nederland

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam het gezin naar Nederland. In september 1917 vestigde het drietal zich vanuit Amsterdam in Rotterdam. Na een verblijf van enkele weken aan de Zwolse Thorbeckegracht keerden zij in februari 1918 weer naar Duitsland terug.

Foto-ansicht van Kurt Stibbe aan zijn oom en tante Eduard en Duifje Bilderbeek Stibbe, 1921 (bron: Eddy de Weerd)
Uiterst rechts: Kurt en zijn vader Siegfried. Plaats, datum en overige personen onbekend (bron: Lilian Stibbe)

 

Wellicht onder druk van het sterk opkomende antisemitisme in Duitsland kwam Hartog op 9 november 1932 vanuit Berlijn weer in Zwolle wonen in de Van Hattumstraat 2a. Hij is dan gescheiden van Anna Augusta Weber. Op 17 juli 1933 vertrok hij vanuit Zwolle naar Amsterdam.

Daar hertrouwde hij op 26 augustus 1937 met Elisabeth Alexandrine Swart, geboren te Amsterdam op 11 november 1896. Er was enige noodzaak, want twee maanden later, op 21 oktober, werd hun dochter Rosalie geboren. Zij is vernoemd naar Elisabeths moeder, Rosalie Swart-Wolff, die op 24 november 1940 in Amsterdam zou overlijden. Het paar ging aan de Plantage Kerklaan 12 I wonen, in een wijk waar veel Joodse Amsterdammers woonden.

Muzikale carrière

Volgens het bericht in De Avondpost uit 1907 speelde Hartog fagot bij het Gewandhausorchester in Berlijn. In zijn verdere loopbaan komen we hem echter tegen als violist in zowel het klassieke als het meer populaire genre. De overlevering wil dat hij concertmeester is geweest bij het Berlijns Philharmonisch Orkest. In de archieven van dit orkest is hiervoor evenwel geen bewijs gevonden: ‘Leider kann ich gar keine Informationen zu Siegfried Hartog Stibbe bei uns in der Dokumentation finden. Es könnte sein, dass er als Aushilfe mitgewirkt hat, aber er war nicht Orchestermitglied’, aldus de archiefafdeling van de Berliner Philharmoniker. Eenzelfde uitkomst leverde onderzoek in het archief van het Gewandhausorchester, dat overigens niet in Berlijn maar in Leipzig zijn thuisbasis heeft.   

Dit neemt niet weg dat hij zeker als klassiek violist optrad. Ook in Nederland, getuige de aankondiging van zijn optreden voor de R.K. Radio-Omroep in Hilversum in juli 1927. In december 1936 trad hij met een sopraan en pianist op tijdens een samenkomst te Arnhem van de Vereniging van uit Duitschland uitgeweken Nederlandsche Joden.

Omdat zijn werk als klassiek musicus waarschijnlijk onvoldoende inkomen opleverde, leidde hij ook populaire ensembles. Als primas had hij veel succes. De enige bewaard gebleven foto van Hartog Stibbe als musicus toont hem in die rol.

Hartog Stibbe geeft als Stehgeiger leiding aan zijn orkest. Datum en plaats onbekend (bron: Lilian Stibbe)

Dat Stibbe het meer populaire werk zeker niet schuwde bleek tijdens zijn korte verblijf in Rotterdam in de herfst van 1917. Op zaterdag 1 september vulde concertzaal De Vereeniging aan de Schiekade zich met drommen mensen om te genieten van het optreden van ‘Mr. Masseltoff, Eccentric American Conductor, Henri Stibbé (sic!), Viool Virtuoos, en hun 14 man sterke Elite Heeren-Orkest’. Klaarblijkelijk een vermakelijke combinatie van de ‘komiekerigheid’ van Masseltoff die tegelijkertijd een vakbekwame dirigent bleek, met als pendant de serieuze en technisch vaardige violist Henri Stibbe. Achter de artiestennaam Mr. Masseltoff ging schuil de kleurrijke performer, musicus en dirigent Frank Douglas Groundsell (Southampton 1889-Glasgow 1941). Het is niet ondenkbaar dat Stibbe en Groundsell elkaar kenden uit het circuit van ragtime- en jazzorkesten in Berlijn.

Rotterdamsch Nieuwsblad, 1 september 1917
Frank Douglas Groundsell, ca 1913 (bron: Familie Songhurst via https://grammophon-platten.de/page.php?477)

Laatste levensjaren

Als medewerker van het bureau culturele zaken van de Joodse Raad was Hartog in het bezit van een Sperre, een achteraf gezien tijdelijke, vrijstelling van ‘tewerkstelling in het Oosten’ zoals de bezetter de deportatie naar de vernietigingskampen eufemistisch betitelde. Onder deze Sperre vielen ook zijn vrouw en dochtertje. Naarmate het aantal Joden door deportaties steeds verder slonk, moest ook het ambtelijk apparaat van de Joodse Raad krimpen. Op 9 april 1943 vertrokken Hartog, Elisabeth en Rosalie vermoedelijk vanuit de Hollandsche Schouwburg per tram naar Amsterdam CS of Amsterdam Muiderpoort, vervolgens per trein naar station Vught en daarna te voet naar het gelijknamige concentratiekamp. In Vught staat hij te boek als ‘Kürschner’ (bontwerker) en dirigent. Wellicht was hij in het kamp tewerkgesteld als bontwerker. Er zijn geen aanwijzingen dat hij dit werk ook voor de oorlog deed.

Na verblijf van een maand in Vught werden zij op 8 mei naar Westerbork gedeporteerd en drie dagen later naar Sobibor, samen met nog 1443 lotgenoten. Hartog, 56 jaar oud, Elisabeth, 46 jaar oud en Rosalie, 5 jaar oud zijn daar onmiddellijk na aankomst op 14 mei 1943 vermoord. Hun as rust anoniem in de asheuvels op het voormalige kampterrein.

Joodse Raad Kaart van Siegfried Stibbe met vermelding van de Sperre (bron: www.oorlogsbronnen.nl)

Hartog Stibbestraat

Zwolle is zijn muzikale zoon niet vergeten. In 1989 heeft de gemeente Zwolle een straat naar hem vernoemd: de Hartog Stibbestraat in de wijk Zwolle-Zuid.

Zoon Kurt Arthur Max Stibbe

Kurt is in maart 1934 vanuit Berlijn ingeschreven in Amsterdam, waar hij op 3 april 1940 trouwde met Wilhelmina Elisabeth (Wil) de Vries (Amsterdam 10 januari 1916- Amsterdam 31 maart 2009). Onder de artiestennaam Carlo Alberti trad hij zijn hele leven op als violist en leider van populaire orkesten. Ten tijde van de de aanval op Pearl Harbour in december 1941 bevond hij zich met zijn ensemble op een cruiseschip op weg naar het toenmalige Nederlands-Indië. Daar aangekomen kwam hij in een Jappenkamp terecht, dat hij ternauwernood overleefde. Na de oorlog pakte hij in Nederland de draad weer op en trad met zijn ensemble ‘Carlo Alberti’ tot in de jaren zestig op in restaurants en feestzalen. Kurt overleed op hoge leeftijd op 26 november 1996. Hij ligt begraven op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam.

Dochter Lilian (1948) beschrijft haar vader als een familieman en een groot levensgenieter. Tegelijkertijd was hij getekend door de scheiding van zijn ouders en de gebeurtenissen tijdens de oorlog. Daarover sprak hij nauwelijks, dat viel hem te zwaar.

Carlo Alberti, ongedateerd (bron: Lilian Stibbe)
Wil en Kurt Stibbe-de Vries, ongedateerd (bron: Lilian Stibbe)

Verantwoording

Bronnen en literatuur
Biografieën van Frank Douglas Groundsell: https://de.wikipedia.org/wiki/Frank_Groundsell en https://grammophon-platten.de/page.php?477
Wil Cornelissen, ‘De Joodse straatnamen in Schellerbroek’, in: Judaica Bulletin 6, nr 4 (juli 1993), 1-3.
Jonkers-Stroink en G. Sylvain Kahn, ‘De Zwolse Joodse familie Stibbe’, in: J. van Gelderen (red.), Fragmenten. Joods leven in Zwolle en omgeving (Kampen 1995), 20-34.
Mirjam Kan, Stibbe, Kurt Arthur Max, ca 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Bevolkingsregisters van Amsterdam, Rotterdam en Zwolle.
Correspondentie van Mirjam Kan met Lilian Stibbe, 2011. (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Correspondentie van Piet den Otter met de Berliner Philharmoniker en het Gewandhausorchester Leipzig, 2022 (In bezit van de auteur).
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Kranten via www.delpher.nl
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Juli 2022

Kan-Kok

Hartog Izak Kan (1922-2009) en Olga Kok (1929-2020)

Hartog Izak (Harry) is geboren in Steenwijk op 3 maart 1922 als enig kind van  Meijer Kan (1895-1962) en Reina Kan-Slager (1897-1986). Olga (Olly) Kok ziet het levenslicht op 8 januari 1929 in Berchem, gemeente Antwerpen. Zij is de dochter van Willem Kok (1899-1930) en Anna Paulina (Anneke) Zeldenrust (1904-1994). Voor Willem Kok is het dan zijn tweede huwelijk. Zijn eerste vrouw Nannette Rebecca Goudvis (1899-1926) was jong overleden. Uit zijn eerste huwelijk had Willem een zoon, Alfred William (Freddy) (1924-2010).

Jeugd van Harry

Harry groeit op in Steenwijk. Als de oorlog uitbreekt, heeft hij net zijn diploma gehaald aan Steenwijkse Rijks HBS. Als zovelen duikt Harry onder. Van 1942 tot de bevrijding in mei 1945 verhuist hij telkens weer naar nieuwe onderduikadressen in de Kop van Overijssel en in Friesland. De langste tijd, van juli 1943 tot januari 1945, brengt hij door bij de familie Huisman in De Wetering. Met hen zal de familie Kan altijd contact blijven houden. Harry’s ouders moeten elders onderduiken. Honger kennen ze niet, op het platteland is er altijd wel eten beschikbaar. 

Na afronding van zijn middelbare schoolopleiding dacht Harry erover om arts te worden. Maar na de oorlog heeft hij niet het geduld en de rust om op een kamer te gaan zitten studeren. Het gezin verhuist naar Zwolle en Harry gaat bij zijn vader in de zaak werken.

Harry als leerling van de RHBS Steenwijk, ca 1940 (bron: familiearchief Kan)
Harry met zijn ouders in Zwolle, 1946 (bron: familiearchief Kan)

Jeugd van Olly

Olly’s ouders en voorouders hebben altijd de Nederlandse nationaliteit gehad, maar woonden afwisselend in Amsterdam en Antwerpen. Haar vader, boekhouder van beroep, overlijdt op dertigjarige leeftijd in 1930. Zoals de meeste Antwerpse Joden wordt hij begraven in Putte, Zeeuws- Vlaanderen. Olly’s moeder blijft achter met stiefzoon Freddy en haar dochter van net een jaar oud. De grootouders Kok vertrouwen hun schoondochter de verdere opvoeding van haar stiefzoon niet toe en nemen Freddy onder hun hoede.

Olly’s vader Willem Kok als jongvolwassene (bron: familiearchief Kan)
Olly met haar halfbroer Freddy, ca 1931 (bron: familiearchief Kan)

Naar Nederland

In 1933 besluit Anneke met Olly in Nederland te gaan wonen. In eerste instantie trekken zij in Den Haag in bij Anneke’s zus Hendrika Sarah (Jetty) en haar man Nathan Gobets. De twee vrouwen verdienen de kost als hoedenmaaksters. Koningin Wilhelmina heeft nog een hoed bij de zussen besteld. Op  30 juli 1936 hertrouwt Olly’s moeder in Amsterdam met tandarts Hartog Simon (Hans) Pos en verhuist Olly naar de hoofdstad. Tijdens de eerste oorlogsjaren kan zij nog enige tijd onderwijs blijven volgen, vanaf het najaar van ’41 gedwongen door de bezetter op een school voor uitsluitend Joodse kinderen. Daarna duikt zij onder in Amsterdam. Zo nu en dan moet ze naar een ander onderduikadres. Eenmaal wordt zij opgepakt, maar door bemiddeling van haar stiefvader komt ze weer snel vrij. Aan het einde van de oorlog lijdt zij honger. Haar moeder en stiefvader duiken elders onder.

Na de oorlog rondt Olly de middelbare school af. Haar stiefvader overlijdt op 27 november 1946. Alles bij elkaar is het voor Olly moeilijk om haar plek in het leven te vinden. Zij werkt eerst als au pair in London en gaat daarna een jaar bij haar halfbroer Freddy en diens vrouw in Washington wonen. Daar volgt ze opleidingen voor binnenhuisarchitectuur en schoonheidsspecialisme. Terug in Nederland gaat ze bij de Bijenkorf in Amsterdam werken.  

Olly met haar moeder Anneke Zeldenrust en haar stiefvader Hans Pos (bron: familiearchief Kan)
Olly in de periode dat zij in Washington DC woont (bron: familiearchief Kan)

Gezin

Begin jaren vijftig leren Olly en Harry elkaar kennen op de tennisbaan van de Joodse sportvereniging Maccabi in Amsterdam. Op 10 juni 1954 trouwen zij voor de wet in Amsterdam, gevolgd door de Choepa op 13 juni in de Zwolse synagoge. Het jonge paar woont in bij Harry’s ouders totdat hun huis aan de Wipstrikkerallee 156 klaar is. In 1955 wordt hun dochter Mirjam geboren en in 1959 hun zoon Max. Olly heeft zoals zo veel vrouwen van haar generatie na haar huwelijk geen betaald werk buitenshuis.

Harry en Olly onder de Choepa in de Zwolse synagoge, 1954 (bron: familiearchief Kan)
Mirjam en Max Kan in de Wipstrikkerallee, ca 1961 (bron: familiearchief Kan)

Firma H. Kan en Zoon

Harry treedt als groothandelaar in schroot, lompen en oud papier in de voetsporen van zijn vader en grootvader. Meijer Kan had na de oorlog de zaak van de in Westerbork gestorven Eduard Danneboom aan de Van Karnebeekstraat 33-37 overgenomen, evenals de Firma Boektje in Kampen. Als zijn vader in 1962 overlijdt, neemt Harry het bedrijf formeel over. Lompen en oud papier worden aan de Van Karnebeekstraat gesorteerd en in balen verpakt. Voor de opslag en verwerking van schroot koopt de firma in de jaren vijftig een terrein aan de Industrieweg, nu de Burgemeester Roelenweg, ter hoogte van het huidige gebouw van Dimence. Op 5 maart 1964 stelt burgemeester Roelen daar een van Europa’s modernste schrootverwerkingsmachines in bedrijf. In 1977 komt aan de bedrijfsactiviteiten een einde en verkoopt Harry de vestigingen in Zwolle, Kampen en het oude bedrijfsterrein in Steenwijk.

Harry voor het bedrijfspand aan de Van Karnebeekstraat in Zwolle (bron: familiearchief Kan)
Schrootverwerking aan de Industrieweg (foto: Dolf Henneke, bron: familiearchief Kan)

Joodse gemeente

Harry en Olly zijn altijd intensief betrokken geweest bij de Zwolse Joodse gemeente en het land Israël via bestuurlijke functies, de organisatie van uiteenlopende activiteiten en het onderhouden van velerlei contacten.

Olly zet zich in voor de Zwolse afdeling van de Joodse vrouwenorganisatie WIZO (Women’s International Zionist Organization). De WIZO., opgericht in 1920, kende sinds 1948 een Nederlandse tak, gericht op ondersteuning van vrouwen en kinderen in Israël. Via jaarlijkse bazars werd geld ingezameld. De afdeling Zwolle stopt met haar activiteiten in de jaren tachtig. De menskracht was er niet meer om grootscheepse bazars op te zetten.

De WIZO-dames die de bazar in 1974 organiseerden. V.l.n.r. boven: Mirjam Kan, Anne Brest. Midden: Betsy Stibbe-Cats, Bep Peeper, Betsy Hony-Troostwijk, Alie Denneboom, Freddy Markx (landelijk voorzitster WIZO, was op bezoek), Barbara de Leeuwe, mw De Jager. Onderste rij: Kitty Sanders-Frankfort, Fie Roseband-van Straten, Lies de Leeuw, Alie Sanders-Hekscher, Emmie de Leeuw-Koster, Ilse Hes, Fie de Leeuwe-Marcus, Olly Kan-Kok, Esje Blog-Steren, Levien de Weerd, Julia de Weerd, Hilde Marcus (bron: familiearchief Kan)          

Tot op hoge leeftijd is Olly lid van het bestuur van de (voormalige) afdeling Zwolle van het Genootschsp Nederland-Israel. Doel van dit genootschap is de vriendschapsbanden tussen Nederland en Israël te versterken door het organiseren van lezingen en culturele activiteiten over Israël of het jodendom.                                                                                         

Olly en Harry beheerden decennia lang samen het commissariaat van het Joods Nationaal Fonds (JNF) voor de regio Zwolle. Het JNF kwam eveneens voort uit de Zionistische beweging en kende vanaf 1902 een Nederlandse afdeling. Doel was financiële ondersteuning van het in cultuur brengen van woestijngebieden in Palestina, later Israël. Veel Joodse Zwollenaren markeerden belangrijke levensgebeurtenissen met een gift aan het JNF.

Familie-Boek van de Zwolse afdeling van het JNF (bron: archief N.I.G. Zwolle)

Harry is vanaf de jaren zestig actief in het bestuur van de Joodse gemeente, na het overlijden van Daan Stibbe in februari 2001 als voorzitter. Dit blijft hij tot zijn overlijden in 2009. Zijn grootste zorg was de steeds kleinere Joodse gemeenschap in Zwolle levensvatbaar te houden, gecentreerd rond de Sjoeldiensten tijdens Sjabbat en Joodse feestdagen. Minjan maken, het bijeenbrengen van tien volwassen Joodse mannen voor een volledige godsdienstige plechtigheid, was geen sinecure.  

Tweede grote zorg was het onderhoud en beheer van de synagoge. Dit ging de organisatorische en financiële draagkracht van de Joodse gemeente steeds meer te boven. Mede op initiatief van Harry Kan werd daartoe in 1985 de Stichting Voortbestaan Synagoge Zwolle opgericht. Ook hierbij bleef hij tot zijn dood bestuurlijk betrokken, van 2001-2009 als vicevoorzitter. Belangrijke mijlpaal was de herinwijding van de synagoge in 198 na een vijf jaar durende ingrijpende restauratie. Sindsdien heeft de synagoge naast haar godsdienstige functie ten behoeve van de Joodse gemeente tevens een culturele en educatieve bestemming.

Harry was als bestuurslid van de Joodse gemeente ook nauw betrokken bij de herdenkingen in Zwolle van de Tweede Wereldoorlog. Zo legt hij vele jaren namens de Joodse Gemeente op 4 mei een krans bij het monument in het Ter Pelkwijkpark tijdens Dodenherdenking.

Toespraak van Harry Kan over de toekomst van de Zwolse Joodse gemeente, begin jaren tachtig (bron: familiearchief Kan)
Wil Cornelissen, Harry Kan en Daan Stibbe op de biema met de Thorarol in de gerestaureerde synagoge, 1989 (bron: familiearchief Kan)

Vrijwilliger

Ook buiten Joodse kring is Harry als vrijwilliger actief. Hij is vele jaren penningmeester van de Zwolse yogaclub en tot op hoge leeftijd brengt hij maaltijden rond voor Tafeltje Dekje Zwolle. Uit erkentelijkheid voor zijn verdiensten voor de Zwolse gemeenschap, Joods én niet-Joods, ontvangt hij In 1996 uit handen van burgemeester Jan Franssen de versierselen als lid in de Orde van Oranje-Nassau.

Burgemeester Jan Franssen speldt Harry het lintje op, 1996 (bron: familiearchief Kan)

Latere jaren

Olly en Harry wonen ruim vijftig jaar in hetzelfde huis aan de Wipstrikkerallee 156. In 2005 verhuizen ze naar een appartement in de Zalnéflat aan het Weteringpark. Harry overlijdt in Zwolle op 30 november 2009. Hij wordt begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle. Na het overlijden van dochter Mirjam in 2015 besluit Olly naar Amsterdam te verhuizen. Zo woont zij dichter bij haar zoon Max en zijn gezin. Olly overlijdt op 17 oktober 2020 in Amsterdam. Ook zij ligt begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle, naast Harry en nabij haar schoonouders en moeder.

Harry en Olly, circa 2003 (bron: familiearchief Kan)

Verantwoording:

Bronnen:
Informatie en illustraties zijn afkomstig uit het familiearchief Kan. Dank aan Jaap Hagedoorn voor enkele belangrijke toevoegingen.
Tekst:
Mirjam Kan zl., Max Kan, Piet den Otter.
Laatst bijgewerkt:
Januari 2022

Troostwijk-Polak

Mozes Troostwijk (1847- 1914) en Catharina Troostwijk-Polak (1857-1941)

Mozes (Maurits)Troostwijk wordt geboren in Leeuwarden op 6 juli 1847 als zoon van goud- en zilversmid Aron Abraham Troostwijk (Zwolle 1819 – Zwolle 1888) en Racheltje Mozes (Rika) Turksma (Leeuwarden 1822 – Zwolle 1890). In dit gezin worden acht kinderen geboren. Mozes is de op een na oudste.

Catharina Polak ziet het levenslicht in Zwolle op 25 mei 1857. Zij is de dochter van Mozes Josef Polak (Zwolle 1811- Zwolle 1890) en Grietje Mozes Monnickendam (Monnikendam 1823 – Zwolle 1877). Ook Catharina stamt uit een groot gezin van acht kinderen. Catharina’s vader is koopman.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 23-05-1870
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 08-05-1889

 

In mei 1870 bericht Mozes aan ‘zijnen geëerden stadgenooten’ dat hij zich als blik- en koperwerker heeft gevestigd aan de Melkmarkt, op de hoek van de Steenstraat. Zijn werkplaats is bij ‘den heer Wispelweij”. In september 1876 krijgt hij vergunning van de gemeente om zijn koper- en blikslagerij te vestigen in de Luttekestraat, gevolgd door vestiging aan het Grote Kerkplein in 1882, wederom aan de Melkmarkt in 1885 en weer terug naar het Grote Kerkplein, hoek Papenstraat in 1893. Blijkens advertenties in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant combineert Mozes de vervaardiging van metalen sier- en gebruiksvoorwerpen met het maken van lampen. Het is niet helemaal duidelijk tot welk jaar hij zijn nering heeft uitgeoefend.

De koper- en blikslagerij van Mozes Troostwijk aan het Grote Kerkplein, hoek Papenstraat, ca 1900 (bron: Joods Historisch Museum)

Mozes en Catharina trouwen op 2 mei 1878 in Zwolle. Ze krijgen zeven zonen, allen geboren in Zwolle:
Arthur (1879 – Zwolle 1960), handelaar in huishoudelijke artikelen, in 1905 gehuwd met Doortje van Essen (Dalfsen 1883 – Zwolle 1952).
Marcus (1880 – Zwolle 1884).
Abraham (1882 – Zwolle 1959), onderwijzer, in 1922 getrouwd met Kaatje Meiboom (Coevorden 1893 – Amersfoort 1988).
Jozeph (Jo) (1884 – Staphorst eind juli 1943), handelsreiziger.
Isidore (1887 – Zwolle 1934), rijwielhandelaar.
Andries, in 1890 geboren en gestorven.
Andries (1891 – Zwolle 1954), banketbakker, in 1917 gehuwd met Helena van Tijn (Zwolle 1895- Amersfoort 1972)

Mozes Troostwijk (bron: Joods Historisch Museum)
Catharina Troostwijk-Polak (bron: Joods Historisch Museum)
Handgeschreven condoleancebrief van Catharina Troostwijk-Polak aan de weduwe van een vroeger werknemer van de firma Troostwijk, 1936 (bron: Joods Historisch Museum)

 

Catharina Troostwijk-Polak komt uit de sjoel in Zwolle op de huwelijksdag van kleindochter Catherine Jeanne (Kitty) Troostwijk en Max Kurt Mühlfelder, 04-07-1940 (bron: Louise van der Heijden-Troostwijk)

 

Mozes overlijdt na een lange ziekte op 4 oktober 1914 in Zwolle. Catharina blijft met haar zoons in de gezinswoning aan de Eekwal 28 wonen. Andries en Abraham verlaten in 1917 en 1922 het ouderlijk huis bij hun huwelijk, Isidore overlijdt jong in 1934. Sindsdien vormen de hoogbejaarde Catharina en haar ongetrouwde zoon Jo een tweepersoonshuishouden. Catharina overleeft haar man met ruim een kwart eeuw en overlijdt op 13 december 1941. Mozes en Catharina liggen begraven op de Zwolse Joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan.

 

Verantwoording

Bronnen:
joodsmonument.nl
maxvandam.info
wiewaswie.nl
Stichting Judaica Zwolle
geni.com
genealogiehellendoorn.nl
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC)
Oorspronkelijke tekst:
Mirjam Kan z.l.
Bewerking en aanvulling:
Max Kan en Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Juli 2021

Van Zuiden-van Geuns

Simon van Zuiden (1884-1932) en Rosette van Zuiden-van Geuns (1890-1943)

Simon Marcus van Zuiden is op 3 mei 1884 geboren in Hoogeveen als zoon van Marcus van Zuiden (Hoogeveen 1856 – Hoogeveen 1916) en Martha Cohen (Veendam 1856 – Auschwitz 17 september 1943). Simon was de eerstgeborene in het gezin van uiteindelijk zes kinderen.

Rosette van Geuns zag in Scheemda het levenslicht op 28 mei 1890. Zij was een dochter van Philippus Jezajas van Geuns (Ulrum 1846 – Scheemda 1921) en Helena Meyer (Finsterwolde 1862 – Sobibor 20 maart 1943). Rosette, roepnaam Roosje, was het tweede kind in het gezin met uiteindelijk vijf kinderen.

Evenals zijn vader verdiende Simon de kost als slager. Rosette’s vader was veehandelaar. Rosette en Simon vonden elkaar binnen de eigen sociale kring.  Ze trouwden op 2 februari 1915 in Scheemda, gewoontegetrouw in de woonplaats van de bruid. Hun eerste kind was al op komst. Huwelijksgetuigen waren Simons broer Isaak, slager in Amsterdam en Rosette’s broer Isajas, veehandelaar in Scheemda.

Huwelijksakte van Simon en Rosette, 1915 (bron: Groninger Archieven)
Rosette, Simon en een van de kinderen (bron: Bernard Stibbe)

 

Vleeschhouwerij Van Zuiden

Het jonge paar vestigde zich na de huwelijksvoltrekking in Zwolle waar zij in de  Kamperstraat 6, op de hoek met de Van Hattumstraat, op 25 februari 1915 hun ‘vleeschhouwerij’ openden. Tot het overlijden van Simon Marcus op slechts 48-jarige leeftijd op 21 december 1932 verschijnen met grote regelmaat advertenties in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant. Na het overlijden van haar man zet Rosette de slagerij niet voort. In februari 1933 meldt de Kamer van Koophandel dat de slagerij is opgeheven. Daarna gaat Rosette met haar kinderen kleiner wonen. Het gezin verhuist naar de Kamperstraat 3-A, tegenover de vroegere slagerij.

Opening slagerij Van Zuiden, 1915 (bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant)

 

Een van de vele advertenties van slagerij Van Zuiden, 1924 (bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant)

Kinderen

Simon en Roosje krijgen zes kinderen, allen geboren in Zwolle.

  1. Martha, 22 juni 1915 – Sobibor 21 mei 1943.

Martha trouwde op 21 juli 1942 in Zwolle met Leman (Leo) van Gelder uit Meppel. Op dezelfde dag verhuisde zij naar de Parallelweg 23 te Meppel. Bijna een maand later, op 17 augustus, werd Leman  afgevoerd naar het werkkamp in Linde, ten zuiden van Zuidwolde. Daags na aankomst in Linde moest hij al naar Westerbork. Begin oktober kwam ook Martha aan in Westerbork en waren zij weer samen. Er zijn enkele briefkaarten van Leman en Martha uit Westerbork bewaard gebleven. Begin april 1943, ze zijn dan al meer dan een half jaar in Westerbork, schrijft Leman: Het gaat ons gelukkig goed en dat is de hoofdzaak. We hebben geluk, dat we hier pakjes mogen ontvangen. Dat helpt ons er flink doorheen, maar door omstandigheden, die jullie wel begrijpen zullen, ontvangen we de laatste tijd niet veel meer. Mijn vrouw  is van de week uit het ziekenhuis gekomen. Ze had en heeft nog blindedarmontsteking en heeft er 5½ week mee gelegen. Het gaat nu wel weer aardig goed, maar ze heeft nog wel zoo nu en dan pijn. We werken allebei in de keuken en slapen ook bij elkaar. Leman en Martha gaan op 18 mei 1943 vanuit Westerbork op transport naar Sobibor en sterven daar drie dagen later, op 21 mei 1943.

Geboorte-advertentie van Martha van Zuiden, 1915 (bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant)
  1. Helena, 29 april 1917 – Sobibor 9 juli 1943.
Joodse Raad Kaart van Helena van Zuiden (bron: www.oorlogslevens.nl)
  1. Marcus, 17 mei 1918 – 12 december 1918.
  2. Jet, 17 september 1919 – Sobibor 9 juli 1943.
Jet van Zuiden (bron: Bernard Stibbe)
  1. Phillippus (Frits), 25 maart 1925 – Sobibor 9 juli 1943.
Frits van Zuiden (bron: Bernard Stibbe)
  1. Bertha, 12 augustus 1926 – Sobibor 9 juli 1943.
Bertha van Zuiden op de Ossenmarkt (bron: Bernard Stibbe)

De informatie over de kostwinning van Rosette en haar kinderen is niet eenduidig. Volgens het Herinneringsboek Joods Zwolle was Rosette winkelierster, was Philippus bakker en werkten de dochters als winkeljuffrouw. Jet was volgens het digitale Joods Monument kantoorbediende. In kamp Vught gaf Rosette als beroep op naaister, Philippus suikerbakker, Helena leerling-verpleegster, Jet pedicure en Bertha hulp in de huishouding. Wilden zij zich zo aantrekkelijker presenteren voor de ‘tewerkstelling’ in het oosten?

Rosette van Zuiden op latere leeftijd (bron: Bernard Stibbe)

Zwolle-Vught-Westerbork-Sobibor

Hoe waren de gezinsleden in kamp Vught terecht gekomen? Op 6 april 1943 werd bekend dat alle Joden, uitgezonderd de gemengd gehuwden en de zogenoemde half- en kwartjoden, Overijssel en Gelderland uiterlijk op 10 april moesten hebben verlaten. Van de nog resterende Joodse Zwollenaren gingen met name de ouderen rechtstreeks naar Westerbork en de jongeren naar het concentratiekamp Vught. Op 9 april werden Rosette, Helena, Jet, Bertha en Philippus naar het concentratiekamp Vught gedeporteerd. Vandaar kwam Rosette op 23 mei aan in Westerbork. Zij kwam om in Sobibor op 28 mei 1943, 53 jaar oud. Helena, Jet, Bertha en Philippus kwamen op 3 juli aan in Westerbork en werden op 9 juli vermoord in de gaskamers van Sobibor.   

Herinnering

Op 22 mei 2015 onthulde Truus Stern-van Zuiden (Hoogeveen 1926) vijf Stolpersteine voor de Kamperstaat 3-A om de herinnering aan haar tante Rosette, haar nichten en neef levend te houden.

Truus Stern-van Zuiden en Bernard Stibbe (bron: Ineke Walrave)
Stolpersteine voor Kamperstraat 3-A (bron: Ineke Walrave)

Verantwoording

Bronnen:
https://www.geni.com
www.wiewaswie.nl
www.joodsmonument.nl
www.sjoa-drenthe.nl
De passage over Martha van Zuiden is ontleend aan: https://www.joodsmonumentmeppel.nl/families/gelder-b/gelder-b.html
David Stibbe e.a. (red.), Herinneringsboek Joods Zwolle 1940-1945 (Zwolle 1995)
Familiealbum van Rosette van Zuiden-van Geuns, thans in het bezit van Bernard Maurits Stibbe te Zwolle. Betsy Stibbe-Cats, de moeder van Bernard, was bevriend met Rosette van Zuiden.
Wendy Geuverink beschreef het levensverhaal van Truus Stern-van Zuiden in: ‘Hoelang mag ik blijven?’ Hoe een Joods meisje dertien onderduikadressen overleefde (Utrecht 2018).
Tekst:
Mirjam Kan z.l., bewerkt en aangevuld door Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Juli 2021

Nord, Meijer

Meijer Nord (1905-1945)

Meijer Nord werd op 8 januari 1905 geboren aan de Bitterstraat te Zwolle als tweede kind van Joseph Nord (Zwolle 1876-Amsterdam 1944) en Betje Koopman (Zwolle 1884-Amsterdam 1958). Meijer bleef ongehuwd.

DANSLERAAR

Na het afronden van de Gemeentelijke Handelschool te Zwolle is Meijer naar Brussel vertrokken om daar een ‘Diplome international’ te halen tot ‘Proffesseur de Danse et de Maintien’. Op 24 augustus 1925 meldt de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant dat Meijer Nord, dan slechts 20 jaar, een dansinstituut begint in Zwolle. Zijn lessen geeft hij in schouwburg Odeon aan de Blijmarkt. Een jaar later, op 20 november 1926 opent hij zijn eigen dansinstituut aan de Melkmarkt 30. Vanaf november 1928 biedt hij hier ook lessen in ‘ritmische gymnastiek’ aan. In november 1933 verhuist het dansinstituut (na enkele tussenadressen) naar een nieuwe zaal aan de Jufferenwal 44.

Enige bekende foto van het interieur van dansinstituut Nord in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 07-03-1934

STEEKPARTIJ

Op 5 oktober 1934 vindt er een drama plaats voor de deur van dansinstituut Nord. Een groepje jongens veroorzaakt al langere tijd overlast en zorgt ook op 5 oktober voor de nodige herrie. Als Meijer en een aantal van zijn leerlingen naar buiten komen om de jongens te verjagen, gaat het mis. Meijer wordt door de 17-jarige Arie Groothand met een mes in zijn linkerborst gestoken en zakt terplekke in elkaar. De jongelui maken dat ze weg komen, terwijl Meijer met spoed naar het Sophia ziekenhuis wordt gebracht. Pas zo’n 3 weken later wordt hij uit het ziekenhuis ontslagen. Uiteraard had hij nog enige tijd nodig om te herstellen en pas in december hervat hij langzaamaan zijn werkzaamheden. Die bestaan op dat moment vooral uit het leiden van feest- en dansavonden.

CRISISJAREN

Vanaf januari 1935 begon Meijer weer (privé)lessen te geven. Vanaf september beginnen er weer advertenties in de Zwolse Courant te verschijnen voor algemene lessen. Deze lessen gaf hij niet meer aan de Jufferenwal, maar weer in Odeon. Op 11 september 1937 verlaat Meijer Zwolle en vertrekt samen met zijn ouders naar Amsterdam. Lang zijn ze er echter niet gebleven, want op 19 oktober woonden zij weer samen in Zwolle; eerst aan de Eekwal 71, later aan de Thorbeckegracht 50. Hier opende Meijer een winkel in sieraden en (lichtgevende) reclamevoorwerpen

Meijer Nord met zijn zus Mietje, ongedateerd (bron: Particuliere collectie)

ONDERGANG

Op 7 augustus 1941 verscheen er in de Zwolse Courant een aankondiging tot verkoop van de beneden- en bovenwoning aan de Thorbeckegracht 50. Meijer staat in juli 1942 ingeschreven aan de Zoomstraat 34 I in Amsterdam. Waar hij in de tussentijd heeft gewoond, is onbekend, net als wat er precies in de Amsterdam met hem is gebeurd.

Naarmate de oorlog vorderde, werden de anti-Joodse maatregelen steeds strenger aangescherpt en meer en meer joden werden opgepakt en afgevoerd. Meijer heeft geprobeerd dit te lot te ontvluchten door onder te duiken. Helaas is hij ergens rond augustus 1944 toch opgepakt en afgevoerd naar kamp Westerbork. Hier kwam hij aan op 21 augustus 1944. Op 3 september 1944 wordt Meijer als strafgeval (hij had zich door onder te duiken aan de regels van de bezetter onttrokken) gedeporteerd naar concentratiekamp Auschwitz. Een zeer schrijnend feit is dat dit eveneens het allerlaatste transport betrof dat de reis van Westerbork naar Auschwitz maakte. Ongeveer 3 à 4 dagen later zal Meijer zijn aangekomen in Auschwitz-Birkenau. Bij aankomst overleefde hij de selectie op het perron en werd hij als dwangarbeider geplaatst in een werkkamp. Hier heeft hij ongetwijfeld een afschuwelijke tijd moeten doormaken tot zijn dood op 26 januari 1945 in Auschwitz of omgeving: één dag voor de bevrijding van concentratiekamp Auschwitz.

Joodse Raad Kaart van Meijer Nord (bron: www.oorlogslevens.nl)
Sinds 20 september 2019 herinnert een Stolperstein voor de Thorbeckegracht 50 aan het leven van Meijer Nord (bron: Wieske Veldhuis)

 

VERANTWOORDING

Bronnen:
Akten burgerlijke stand via www.wiewaswie.nl
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant via www.delpher.nl
www.oorlogslevens.nl
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/38822/meijer-nord
Stichting Stolperstein Zwolle
Tekst:
Jeffrey Koerhuis

Laatst bijgewerkt:
Juni 2021

Kan, Mirjam

Mirjam Kan (1955-2015)

Op 5 november 1955 wordt Mirjam Kan geboren aan de Wipstrikkerallee in Zwolle  als dochter van Hartog (Harry) Izak Kan (1922-2009) en Olga (Olly) Kan-Kok (1929-2020). Zij heeft een broer, Max (1959).

Mirjam als baby op de commode (bron: familiearchief Kan)
Mirjam met oom Wim Heimans, de onderduikvader van haar moeder, 1958 (bron: Rie Heimans zl)

 

Jeugdjaren

Harry en Olly geven hun kinderen een humanistische opvoeding en laten hen tegelijkertijd opgroeien in de ideeën van het traditionele Jodendom. Beiden oorlogsoverlevenden, vertellen zij Mirjam en Max ook over de speciale betekenis van het land Israël in hun leven. Omstreeks haar vijftiende levensjaar wordt Mirjam religieus. Voor haar moeder was het moeilijk om over te schakelen naar een kosjere huishouding, die ze nooit voor zich had gezien, maar ze zette zich er toch toe. Mirjam op haar beurt heeft met enthousiasme de Joodse kinderen in de regio Zwolle op zo gezellig mogelijke wijze het Jodendom en de liefde voor Israël bijgebracht. Samen met Hanne Denneboom geeft zij leiding aan de afdeling Zwolle van de Joodse jeugdbeweging Bnei Akiwa. Daarnaast speelt Mirjam gitaar en hockeyt jarenlang.

Mirjam als leidster van de Zwolse afdeling van de Joodse jongerenbeweging Bnei Akiwa in de soeka (loofhut) van de synagoge in Zwolle, september 1971. Achteraan links Mirjam, rechts haar broer Max, vooraan links Levien de Weerd en rechts Berney Stibbe (bron: archief Mirjam  Kan)

Naar Israël

Na het eindexamen atheneum aan de Thorbecke Scholengemeenschap in juli 1975 emigreert Mirjam naar Israël. Eerst behaalt zij daar een onderwijsgraad in religieuze studies, vervolgens studeert zij aan de Ilan Bar Universiteit af als psychotherapeut en therapeutisch maatschappelijk werker. Van 1983 tot 2011 is zij verbonden aan het Elah Centrum, opgericht door en voor uit Nederland afkomstige Israëliërs. Het behoort in Israël tot de pioniers op het gebied van psychologische hulpverlening aan Sjoa-overlevenden. In haar vrije tijd zingt zij in een regionaal koor Israëlische, religieuze en klassieke liederen.

Mirjam met Eppe en Tine Huisman, de onderduikouders van haar vader, jaren 1980 (bron: archief Mirjam Kan)
Mirjam in de tuin bij haar ouders, met links haar moeder Olga Kan-Kok en rechts oma Reina Kan-Slager (bron: archief Mirjam Kan)

Blijvende binding met Zwolle

Mirjam komt regelmatig terug in Zwolle voor familiebezoek en om sociale contacten te onderhouden. Zij is trouw in het aanhouden van haar contacten met de vele Nederlandse vrienden, zowel vanuit Israël als tijdens haar bezoeken in Nederland. Vaak geeft ze in Zwolle en elders in Nederland lezingen over het Jodendom en Israël. In 2003 is zij medeorganisator van de reünie van oud-Zwollenaren in Israël. Haar binding met Joods Zwolle resulteert erin dat zij het initiatief neemt tot het opzetten van de website www.joodszwolle.nl, een ‘familiealbum’ van de Zwolse Joodse gemeenschap. Hieraan spendeert zij jarenlang veel van haar vrije tijd. De informatie van deze inmiddels verdwenen site zal later, enkele jaren na haar overlijden, mede de basis zijn voor voor veel artikelen op de website www.geschiedenisjoodszwolle.nl.

Bij de uitreiking van lintje aan Harry Kan. Mirjam Kan temidden van haar familie, 1996. Eerste rij v.l.n.r. Ilana Kan-Pront, Mirjam Kan, Carmela Halfi-Balayo. Tweede rij v.l.n.r. Max Kan, Olly Kan-Kok, Harry Kan (Bron: familiearchief Kan)

Carmela Halfi-Bajayo was Mirjams levenspartner gedurende vele jaren. Als de relatie begint is Carmela weduwe. Het laatste deel van Mirjams leven wonen zij in Zichron Ya’akov, in de nabijheid van Carmela’s dochter, schoonzoon en kleinkinderen. Na een langdurig ziekbed overlijdt Mirjam op 25 december 2015 in Zichron Ya’akov, waar ze is begraven.

Mirjam met haar levenspartner Carmela Halfi-Bajayo (Bron: archief  Mirjam Kan)

Verantwoording:

Tekst:
Mirjam Kan zl, bewerkt door Max Kan en Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Oktober 2021

 

Adelaar-van Huiden

Eduard Adelaar (1873-1943) en Klara Adelaar-van Huiden (1875-1943)

Eduard Adelaar is geboren in Gorinchem op 8 maart 1873. Zijn ouders zijn Salomon Adelaar (1822-1886) en Sara van Lier (1838-1899). Eduard is de vierde van zes kinderen. Klara van Huiden is geboren in Oude Pekela op 26 juni 1875. Zij is een dochter van Emanuel van Huiden (1829-1894) en Ester Adelaar (1837-1926).  Klara heeft acht broers en zussen, zij is het zevende kind in het gezin. De vader van Klara is marskramer en leerlooier. Eduards vader is koopman. Eduard en Klara zijn volle neef en nicht van elkaar.  

Eduard en Klara trouwen in Amsterdam op 27 december 1907. Hun zoon Siegfried Emil Adelaar (Sieg) wordt geboren in 1909 in Amsterdam. Het echtpaar is overleden in Zwolle op 8 april 1943.

Eduard en Klara met hun zoon Sieg (bron: Dorit Alon en Ora Hojman)

Vanuit Amsterdam verhuist het paar eerst naar Hengelo. Daarna, in 1910, vestigen zij zich in Zwolle. Eduards broer Maurits gaat hen vooraf, hij woont vanaf 1907 in Zwolle. Ook vestigen Klara’s broer Eduard (Van Huiden, Eduard) en drie van haar zussen zich in Zwolle. Eduard en Klara wonen tot hun overlijden in de Soendastraat 14. Eduard is winkelier en handelsreiziger.

Op de vele anti-Joodse maatregelen sinds 1940 volgen vanaf het najaar van 1942 de deportaties naar concentratie- en vernietigingskampen. De eerste grote deportatie van Joden uit Zwolle vindt plaats in oktober 1942. De tweede volgt in november, de derde in april 1943. Op 6 of 7 april 1943 krijgen ook Eduard en Klara de gevreesde oproep om naar Westerbork of Vught te vertrekken. Op 10 april moet heel Overijssel Judenrein zijn.

Eduard en Klara op latere leeftijd (bron: Dorit Alon en Ora Hojman)

Ze Willen niet onderduiken

Eduard en Klara zoeken geen onderduikplaats. Volgens Freddy van Huiden zou haar tante Klara ten tijde van de oproep weten dat zij ongeneeslijk ziek is. Het echtpaar zou met hun huisarts Abraham Marcus (Bram) hebben overlegd wat te doen. Zij zouden tot de conclusie zijn gekomen dat Klara vanwege haar ziekte een onderduik waarschijnlijk niet kon overleven, waarna het paar zou hebben besloten om samen uit het leven te stappen. Op 8 april 1943 sluiten zij ramen en deuren en draaien het gaskraantje van het keukenfornuis open. ’s Avonds worden hun lichamen door de politie gevonden.

Vier dagen later worden ze begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle. Het is niet duidelijk wie heeft zorg gedragen voor de begrafenis. Het is onwaarschijnlijk dat de laatste Joden, die in Zwolle gedwongen in onderduik zijn, dit alsnog hebben gewaagd. Degenen die hiervoor hebben zorggedragen, wisten mogelijk niet dat Joden die zelfmoord plegen in de regel niet binnen de muren van een Joodse begraafplaats begraven mogen worden. Mogelijk is voor Eduard en Klara een uitzondering gemaakt. Evenmin is met zekerheid bekend wie de grafstenen hebben geregeld. Wellicht dat na de oorlog de Joodse gemeente dit voor haar rekening heeft genomen.

De graven van het echtpaar op de Joodse begraafplaats in Zwolle (bron: Mirjam Kan)

Hun zoon Sieg en schoondochter Alida Groenman zijn vermoord in Auschtwitz. Hun twee kleindochters Dorothea Clara (Doortje) en Clara Catharina (Klaartje) overleefden de oorlog en emigreerden naar Israël. Doortje en Klaartje onthulden op 13 september 2015 Stolpersteine voor hun opa en oma voor de Soendastraat 14.

Stolpersteine voor de Soendastraat 14 (bron: Rodrigo Maori)

 

VERANTWOORDING

Bronnen:
Freddy van Huiden
Stichting Judaica Zwolle

Stichting Zwolse Stolpersteine
Tekst:
Mirjam Kan zl
Laatst bijgewerkt:
Max Kan, 28 mei 2021

Vecht, Maurits

Maurits Vecht (1899-1943)

Op 28 februari 1899 is Maurits Vecht in Elburg geboren. Zijn vader was de koopman Abraham Vecht (1863-1938), in de volksmond Brammetje de Jood, en zijn moeder Helena Rubens (1871 -1929). Eerder, op 17 mei 1897 was zijn broer Jacob Hartog geboren. Jacob emigreerde naar Nederlands-Indië en overleed op redelijk jonge leeftijd op 24 februari 1933 in Soerabaya. De ouders en broer van Maurits hebben de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog niet mee hoeven maken.

Weinig biografische informatie

Jacob en Maurits volgden lager onderwijs op een openbare school in Elburg, het Instituut van Kinsbergen. Beide jongens staan op een schoolfoto uit 1908. Dit is de enige bekende foto van Maurits. Volgens de lijst van Joodse burgers woonde hij midden 1942 aan de Diezerweg 22-1 in Zwolle, net buiten de Diezerpoort. Dit huis is in 1977 afgebroken en bij de nieuwbouw is ook de stratenloop veranderd. Het huis van Maurits stond ongeveer ter hoogte van de huidige Hoekstraat 19. Maurits was ongehuwd en verdiende de kost als ‘Erdarbeiter’, grondwerker.​

Jeugdfoto van Maurits Vecht (bron: www.sjoelelburg.nl)
Voormalige woning Diezerweg 22-1 (bron: www.joodsmonument.nl)
Vermelding van Maurits Vecht op de lijst van Joodse burgers, medio 1942 (bron: HCO, Prov. Bestuur, Archief 25.2, inv.nr. 8933)

Deportatie

Een volgend spoor leidt naar het doorgangskamp Westerbork waar Maurits tussen 3 en 5 oktober 1942 als kampbewoner is geregistreerd. Hij komt dan waarschijnlijk uit een Nederlands werkkamp voor Joodse mannen. Onbekend is welk kamp. Tientallen Joodse mannen uit Zwolle waren in de zomer van ’42 gedwongen tewerk gesteld in kampen in Overijssel en Friesland.

Na een verblijf van ruim een week in Westerbork vertrok Maurits op maandag 12 oktober 1942 met transport 27 naar Auschwitz. De trein met 1711 personen aan boord arriveerde op 14 oktober in Auschwitz-Birkenau. Na selectie op het perron werden 351 mannen – Maurits was hoogstwaarschijnlijk een van hen – en 61 vrouwen tot het werkkamp toegelaten. De resterende 1291 mensen zijn meteen vermoord in de gaskamers. Voor Maurits betekende het slechts uitstel van de dood. De nazi’s persten in het systeem van ‘Vernichtung durch Arbeit’, vernietiging door arbeid, de laatste arbeidskracht uit hun slachtoffers. Door de overmatig zware arbeid, slechte verzorging en mishandeling overleefden de meeste dwangarbeiders slechts enkele maanden. Zo ook Maurits Vecht. Uiterlijk 28 februari 1943 is hij in Auschwitz overleden.

De verbinding blijft

Ook al heeft Maurits Vecht niet veel sporen nagelaten, hij is niet vergeten, zoals  achternicht Sophia Schönher het bij de onthulling van de Stolperstein op 30 juni 2017 verwoordde:

Lieve Maurits Vecht,

We hebben je nooit gekend, 

toch houden we van je.

Herinneringen aan jou,

terwijl er geen momenten geweest zijn

die herinnerd kunnen worden.

Denkend aan jou, hoe je was,

terwijl we je nooit gekend hebben.

Denkend aan jou, 

terwijl we je nooit gezien hebben.

Vermoord op een gruwelijke wijze,

ver weg van jouw broer en vrienden.

Nee

Gekend, hebben we je niet

Gezien, hebben we je niet

Van je gehoord, dat hebben we wel.

Nee

Gekend, hebben we je niet

Maar we hopen dat waar je ook bent

je weet, dat wij je missen.

Al hebben we je nooit gezien.

Al hebben we je nooit gekend.

Zo ben je vol in het leven,

en ineens is dat leven voorbij.

Een waardig afscheid is toen niet van je genomen.

We zijn dankbaar voor de mogelijkheid je nu op deze manier te gedenken.

Herinnering aan jou

De verbinding blijft

 

Stolperstein voor Maurits Vecht (foto: Ineke Walrave)

Verantwoording

Bronnen:
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/118910/maurits-vecht
www.sjoelelburg.nl/joden-in-elburg/maurits-vecht/
https://www.stolpersteine-zwolle.nl/article.php?articleID=69
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Oktober 2021

Broekman, Hendrina

HENDRINA BROEKMAN (1889-1943)

Hendrina (Henny) Broekman ziet op 9 april 1889 in Zwolle het levenslicht. Zij is het eerste kind van Marcus Broekman (1856-1925) en Klara Rudelsheim (1863-1918). Hendrina krijgt nog twee broers en een zus: Jacob (1890-Auschwitz 1942), Berendiena (1892-na1974) en Barend (1895- Zwolle 1940). Jacob en Barend werken als makelaars en verkopen hypotheken en verzekeringen. Aan de Melkmarkt 20 exploiteren zij vanaf 1925 het veilinghuis “De Witte Roos”. De naam is nog op de voorgevel zichtbaar. Zus Berendiena werkt als verpleegster in Amsterdam.

CONSERVATORIUM

Henny is muzikaal aangelegd en gaat aan het Amsterdamse conservatorium piano studeren. In juli 1910 voltooit Hendrina haar opleiding met het behalen van de onderwijsbevoegdheid voor piano en muziektheorie aan de Toonkunstmuziekschool in Utrecht. Door wie is zij opgeleid? In Amsterdam door Daniël de Lange en Bernard Zweers, in Utrecht door Johan Wagenaar en Lucie Veerman-Bekker. Wagenaar is ongetwijfeld de bekendste van dit viertal. Hij was componist, dirigent, organist, docent en directeur van de Utrechtse Muziekschool en vanaf 1919 van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag.

Piano lerares in de Provinciale Overijsselse en Zwolse Courant, 01-04-1912

CONCERTPIANISTE EN PIANOLERARES

In januari 1907 debuteert Henny Broekman op zeventienjarige leeftijd in de Zwolse Buitensociëteit als concertpianiste. Met stadgenoot en violist Victor van Riemsdijk en cellist M. Polak voert zij het 1e trio in d-Moll van Mendelssohn uit. Hendrina’s muzikale carrière volgt daarna twee sporen.

Volgens advertenties geeft zij vanaf 1911 privéles piano en muziek. Waarschijnlijk tot het moment dat de anti-Joodse maatregelen van de Duitsers haar dit in 1942 onmogelijk maakten. Tot het midden van de jaren 1920 geeft zij concerten in wisselende ensembles. De grote nationale concertpodia lagen buiten haar bereik.

Tussen 1926 en 1936 is Hendrina verbonden aan het H.D.O. orkest, het orkest van de Hilversumse Draadloze Omroep. Dit orkest is een voorganger van het tegenwoordige Radio Philharmonisch Orkest.

Aankondiging radio-optreden in de Tilburgse Courant, 11-08-1926

PRIVÉLEVEN

Helaas weten we weinig over Hendrina’s privéleven. Op 3 oktober 1919 trouwt zij in Blaricum met Victor Henri van Riemsdijk (1885-1978), de violist met wie zij al jaren optreedt. Het huwelijk is geen succes, begin 1922 zijn ze weer gescheiden. Kinderen zijn er niet geboren. Daarna is Hendrina ongetrouwd gebleven.

Van 1926 tot het najaar van 1938 woont zij bij haar eveneens ongetrouwde broer Jacob in de Ter Borchstraat 9a. Vervolgens verhuist zij naar Ter Pelkwijkpark 5.

Een foto van Henny hebben we niet. De Zwolse schrijver en rondleider in de synagoge Wil Cornelissen (overleden in 2014) herinnerde zich haar als ‘een ongetrouwde, beetje dikke dame met prachtig haar’.

AUSCHWITZ-BIRKENAU

Begin september 1942 gaat Hendrina bij niet-Joden op bezoek. Dat is tegen de regels en prompt volgt arrestatie door de Zwolse politie. Ze komt vrij, maar dat is slechts uitstel van groter onheil. Samen met nog zeventig andere Joodse Zwollenaren wordt Henny Broekman op 19 november 1942 naar het doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Daar verblijft zij nog ruim negen maanden. Elke week moet zij in spanning afwachten of zij op de transportlijst naar het oosten staat. Op 31 augustus 1943 vertrekt zij met transport 74 naar Auschwitz-Birkenau. De trein telt 1004 gedeporteerden. Na aankomst worden op het perron 506 mannen en vrouwen geselecteerd voor dwangarbeid in het kamp. Alle anderen, onder hen ook Hendrina Broekman, zijn op 3 september 1943 vermoord in de gaskamers. Henny Broekman is op 54-jarige leeftijd vermoord om wie ze was, omdat ze Joods was.

HENDRINA BROEKMANSTRAAT

Een graf heeft zij niet gekregen. Haar as rust op een anonieme plek in Auschwitz-Birkenau. Zwolle is haar niet vergeten. In 1989 heeft de gemeente Zwolle een straat naar haar vernoemd: de Hendrina Broekmanstraat in Zwolle-Zuid. Een Stolperstein houdt de herinnering levend bij het huis waar zij eens woonde.

Stolperstein bij Ter Pelkwijkpark 5 (bron: Wim de Ruiter)

 

Verantwoording:

Bronnen:
Akten burgerlijke stand via www.wiewaswie.nl
Diverse kranten via www.delpher.nl
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/27582/hendrina-broekman
https://www.oorlogslevens.nl/tijdlijn/Hendrina-Broekman/01/30094?lang=nl
Wil Cornelissen, ‘De Joodse straatnamen in Schellerbroek’ in: Judaica Bulletin 6, nr. 4 (juli 1993), pag. 1-3
Auteur:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Oktober 2021

Kan-Slager

Meijer Kan (1895- 1962) en Reina Kan Slager (1897-1986)

Meijer Kan is geboren in Meppel op 22 maart 1895 als het eerste kind van Hartog Meijer Kan (1856-1936) en Roelina Wolff (1871-1940). Na hem volgen nog een broer en een zus. Reina Slager ziet het levenslicht in Steenwijk op 9 maart 1897 als dochter van Izak Slager (1858-1938) en Grietje Gokkes (1868-1939). Ze heeft een tweelingzus, Klara, en daarnaast nog zes andere broers en zussen. Het is nooit zeker geweest of Reina wel de juiste naam had. De baker had bij het baden de naambandjes van de arm van de beide baby’s gehaald. Zodoende wist Reina niet zeker of zij Klara of Reina was.

Meijer komt bij zijn vader in de zaak. Hartog Kan dreef in Steenwijk een schroothandel onder de naam H. Kan & Zonen. Ook Reina groeit op in een Joodse handelsfamilie. Haar vader is exporteur van vlees. Na de middelbare school haalt zij een onderwijsakte op de kweekschool. Ze werkt korte tijd als onderwijzeres op een lagere school. Na haar huwelijk stopt ze met werken.

Meijer Kan en Reina Slager trouwen op 20 mei 1920 in Steenwijk, waar het paar zich ook vestigt. Reina krijgt van de huisarts te horen dat zij geen kinderen kan krijgen. Maar op 3 maart 1922 wordt hun enig kind, Hartog Izak Kan (Harry), geboren.

Reina en Meijer op vakantie in Weggis, Zwitserland, augustus 1937 (bron: familiearchief Kan)

Kort voor de oorlog overlijden de ouders van zowel Meijer als Reina. Het echtpaar overleeft de oorlog in onderduik, evenals hun zoon Harry. Hij duikt onder los van zijn ouders.

Na de oorlog, toen bleek dat Eduard Danneboom (1876-1945) de oorlog niet had overleefd, kocht Meijer Kan diens Zwolse handel in metalen, textielafval, huiden en vellen van Eduard’s weduwe, Selma Danneboom-Katz (1882-1976). Het bedrijf heette vanaf dat moment Kan-Danneboom. Daarnaast kocht hij ook het bedrijf van Salomon Boektje (1890-1945) in Kampen, die eveneens was omgekomen in de oorlog. Uiteindelijk worden de bedrijven geconcentreerd aan de Deventerstraat (de huidige Van Karnebeekstraat 33-37) in Zwolle. 

Advertentie uit de tijd van de wederopbouw (bron: familiearchief Kan)

Meijer en Reina verhuizen met hun zoon naar Zwolle. Ze verlaten Steenwijk mede omdat Reina zich daar niet meer op haar gemak voelt; velen uit de Steenwijker Joodse gemeenschap waren tijdens de oorlog omgekomen. Het gezin vestigt zich aan de Anna Paulownastraat. Aan het begin van de jaren vijftig verhuizen zij naar de Hanekamp. In 1954 trouwt Harry met Olga Kok en zij kopen een huis aan de Wipstrikkerallee. Enkele jaren daarna verhuizen Meijer en Reina naar een appartement aan de Wiecherlinckstraat.

Meijer voelt zich ziek, maar hij wacht met een bezoek aan een arts tot het moment dat kleindochter Mirjam (1955) is geboren. Op dat moment blijkt de ziekte al in een vergevorderd stadium te zijn. Meijer overlijdt op 14 juli 1962 in Zwolle. Hij ligt begraven op de Joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan.

Meijer en Reina op vakantie, met hun kleinkinderen Mirjam en Max, zomer 1959 (bron: familiearchief Kan)

Meijer en Reina doneren f. 10,- aan het Joods Nationaal Fonds om de geboorte van hun eerste kleinkind, Mirjam, te vieren (bron: archief N.I.G. Zwolle)

 

In 1964 verhuist Reina naar de Venus, een bejaardenhuis in Zwolle, waar ze nog 22 jaar zal wonen. Aan kleindochter Mirjam Kan vertelt ze dat ze nooit heeft willen hertrouwen, omdat ze nooit zoveel van een andere man zou kunnen houden. Reina overlijdt op 5 juli 1986 en ligt naast haar man begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle.

Meijer Kan (bron: familiearchief Kan)

Reina Kan – Slager in haar kamer in de Venus, Zwolle, op 85-jarige leeftijd (bron: familiearchief Kan)

 

Verantwoording:

Bronnen:
Familieoverlevering
Akten burgerlijke stand via www.wiewaswie.nl
Diverse kranten via www.delpher.nl
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/227663/eduard-danneboom
Archief Joods Nationaal Fonds, afd. Zwolle.
Tekst:
Mirjam Kan zl, bewerkt en aangevuld door Max Kan, mei 2021