Marcus

Abraham (1862-1918), Izaak (1864-1916), Leo Marcus (1901-1990)

Koosjere slagers in Zwolle

Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende:
Dit is het gedierte, dat gij eten zult
uit alle beesten, die op de aarde zijn.
Al wat onder de beesten den klauw verdeelt,
en de kloof der klauwen in tweeën klieft,
en herkauwt, dat zult gij eten.
Dit zult gij eten van al wat in de wateren is:
al wat in de wateren, in de zeeën en in de rivieren,
vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten.
(Leviticus 11:2-4, 9, Statenvertaling)

Om de ziel rein te houden, is het belangrijk rein, dus koosjer te eten. Als Jood dien je je dan niet alleen aan de spijswetten te houden (het kasjroet), ook is de wijze van slachten van belang.[1] Binnen het religieuze Jodendom was de slager (de sjocheet) daarom een belangrijk figuur. Het slagersvak was één van de weinige ambachtelijke beroepen die Joden vóór de burgerlijke gelijkstelling in 1796 mochten uitoefenen.  

Friese Joodse slagers in Zwolle [2]

Izak Mozes de Vries (1747, ovl. vóór 1821) trouwde in 1772 in Leeuwarden met de in Zwolle geboren Willemina Cosman (1744-1821). Omstreeks 1785 opende hij een koosjere slagerij in de Zwolse Diezerstraat. De zaak werd na het overlijden van Izak Mozes voortgezet door zijn zoon Berend Isaak de Vries (1784-1873). Berend was getrouwd met Ester Chaim Cohen (1787-1854). Het paar kreeg tien kinderen.

Dochter Aaltje de Vries (1826-1892), in 1862 gehuwd met de Dokkumse slager Levi (Lion) Marcus (1821-1886), vestigde zich na het overlijden van haar man met haar vijf kinderen vanuit Dokkum weer in Zwolle. De slagerij in Dokkum werd eerst verhuurd en in 1889 verkocht aan Tjomme Luitzen Dijkstra, onder wiens naam de zaak ruim honderd jaar heeft bestaan. Nog geruime tijd werd in een aparte ruimte koosjer geslacht.

Aaltje koos domicilie bij haar broers Chaim (1815-1904) en Joachim (1824-1901) de Vries, die aan de Diezerstraat de voorouderlijke slagerij hadden voortgezet. Aaltjes kinderen waren Abraham, Izaak, Jacob, Esther en Mietje, allen in Dokkum geboren.[3] In Zwolle namen Abraham (1862-1918) en Izaak (1864-1916) Marcus omstreeks 1890 de slagerszaak aan de Diezerstraat 22 over van hun ooms Chaim en Joachim. Zij zetten de zaak voort als de Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus.

Aaltje Marcus-de Vries met haar kinderen Esther, Mietje, Izaak en Jacob (Abraham ontbreekt) in Dokkum, ca. 1900 (bron: Joods Museum, F000370)

De Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus

Abraham en Izaak gingen voortvarend te werk. De slagerij raakte tot ver buiten Zwolle bekend. De broers verdeelden het werk naar ieders talent. Abraham kocht de koeien op de veemarkt, zorgde dat de sjocheet deze slachtte in de eigen koosjere slachterij en maakte er daarna worsten en andere vleesproducten van. Izaak trok erop uit om de producten te verkopen. En hij bleef niet in de buurt. Hij reisde langs Joodse fabrikanten in Twente om daar de koosjere worst af te zetten. En in 1913 exposeerde hij de producten tijdens de eerste Voedseltentoonstelling in de Haagse dierentuin. Al eerder, in 1911, had hij in de hofstad een vast verkooppunt geregeld: slagerij en restaurant Cohen aan de Wagenstraat 77a. De firma Cohen kreeg het alleenverkooprecht van Marcus’ vleeswaren en leverde aan hotels en restaurants.[4]

Slagerij Marcus aan de Diezerstraat 22. In de deuropening Izaak Marcus, links van hem Fina Marcus-van Esso, aan haar rechterhand Leo Marcus, ca 1905 (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Izaak Marcus (1864-1916)

Izaak Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Het was Izaak die ervoor gezorgd heeft dat de firma het predicaat Hofleverancier heeft gekregen.[5] Niet alleen zijn eigen zaak hield Izaak Marcus bezig, ook maatschappelijk was hij in Zwolle actief binnen en buiten Joodse kring. Ook meer algemeen was hij de Joodse zaak toegewijd. In 1912 was hij een van de oprichters van de Zwolse afdeling van de Nederlandse Zionistenbond. Izaak was door het contact met Joden in Twente en in het westen met het zionisme in aanraking gekomen. De Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch was een verklaard tegenstander van het zionisme, het streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Zion en de Joodse gemeente van Zwolle waren door de rabbi uit elkaar gegroeid, zo constateert Igor Cornelissen. Dat de beide broers Marcus het zionisme wel een warm hart toedroegen, zegt dus wel iets over het zelfstandige en zelfbewuste karakter van de Marcussen. Zo adverteerde Abraham in 1907 ook in De Joodsche Wachter, het zionistische weekblad.[6]

Izaak Marcus gold als een gentleman, altijd tiptop in de kleren, charmant, erudiet en ‘hofdichter’ van de familie.[7] Hij bleef ongehuwd en kwam op 10 november 1916 door een ongeval om het leven, 53 jaar oud. Een mooi portret van hem wordt geschetst door dominee S.K. Bakker in een ingezonden bericht in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC) van 14 november 1916. De dominee kon zelf niet op de begrafenis aanwezig zijn, maar las in een verslag dat op de begrafenis: ‘er met geen enkel woord van niet-Israelitiese zijde getuigd is van de waardering, die men ook daar voor zijn persoon had. […] In de zomer van 1908 werd op Dinsdagavond om half negen door de kerkeraad der Ned. Herv. Gem. alhier besloten, mij naar Zwolle te beroepen. En de volgende morgen om half negen belde de heer Marcus in Bolsward bij mij aan om, mocht ik komen, zijn zaak bij mij aan te bevelen. Dat tekent de man. Resoluut, voortvarend, recht op de man af. En nu was het wel heel biezonder aantrekkelijke in hem, dat hij deze eigenschappen niet alleen toonde, wanneer het zijn eigen zaken gold, doch dat hij zich met even grote toewijding gaf, wanneer het dingen van algemeen belang betrof, die zijn sympathie hadden. Jaren lang was hij de werkende kracht in de commissie voor de Volksbibliotheek van het Nut. En de man, die met zoveel plezier als pienter zakenman zijn orders boekte, zat met een even glunder gezicht uren lang de nummers op te schrijven van de boeken die Jantje en Pietje en Klaasje wensten te lezen. En dat het met de Openbare Leeszaal zo vlot van stapel liep, is zeker voor een zeer groot deel te danken aan zijn grote ijver. […] En wat wel zeer aantrekkelijk in hem was: hij was Jood, en hij wou Jood zijn, welbewust, tot in de toppen van zijn vingers. Aan zijn graf is getuigd van zijn liefde voor de Zionistiese beweging. Voor de buitenstaande had het een sterke bekoring, hem in intiem gesprek daarvoor te horen pleiten.’

Abraham Marcus (1862-1918)

Abraham Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)
Fina Marcus-van Esso (bron: NIW, 4 okt. 1985)

 

Abraham Marcus trouwde op 24 maart 1896 met Leentje Duiphina (Fina) van Esso (1861-1932), de dochter van een textielhandelaar uit Blokzijl. Overigens was dit huwelijk zeer tegen de zin van haar ouders. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Aaltje (geboren en overleden in maart 1897), Elija (1898-1993) en Leonard (Leo) die op 7 juni 1901in Zwolle het levenslicht zag.

Leo mocht als zevenjarige op 15 mei 1908 de eerste steen leggen voor een nieuwe winkel annex slachthuis aan de Oude Vismarkt 13. Op de gevelsteen boven de ingang staat Yn it Fryscke slachthuws, ter herinnering aan de plaats van herkomst van de familie Marcus, Dokkum. G. G. Post was de architect. Het gebouw grensde aan de achterkant aan de Diezerstraat 22.

Igor Cornelissen schetst Abraham als volgt: ‘[hij] was een traditionele Jood, van de gebruikelijke soort, die (om het eens huiselijk te formuleren) ’s morgens tefillien legde, regelmatig sjoel ging en koosjer at. Het Joodse familieleven en het Joodse jaar waren als vanzelf doordrenkt van alle symboliek, die ook de buitenstaander kent. Het was een vanzelfsprekende zaak, dat Leo Joods werd opgevoed, wat dat dan ook inhield. Hij ging naar de cheider, leerde Hebreeuws (veel minder dan hem later lief was) en werd barmitswa.[8]

Abraham stierf twee jaar na de dood van zijn broer Izaak op 21 januari 1918, 56 jaar oud.

Oude Vismarkt 11-13, 1923 (bron: Collectie Overijssel, 4624 PBKR2597)
Gevelsteen Oude Vismarkt 13 (bron: www.zwolleinbeeld.nl )

Leo’s leerjaren

Abrahams weduwe Fina en zijn zoon Leo namen de slagerij over. Leo zat op dat moment nog op de handelsschool, die hij voortijdig heeft verlaten om in de slagerij aan het werk te gaan. In een interview in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) met de geweldige titel ‘Bent u Marcus van de worst?’ (4 okt. 1985) vertelt hij hoe dat ging: ‘Moeder Fina trok me een blauw buisje aan, nam me mee naar de slagerij en zei tegen de vijf kerels die er werkten: ’Maak er een vent van!’’ Hij moest gewoon als jongste bediende beginnen en heeft zo het worst maken en poorsjen (volgens strenge regels schoonmaken van vlees) geleerd.

Moeder Fina runde de slagerij en organiseerde tevens een koosjere keuken in het Sophia-Ziekenhuis, waar ze ook zieken bezocht. Ze nam actief deel aan het sociale leven in de Joodse gemeente. Bij haar begrafenis op 11 maart 1932 waren veel mensen aanwezig en verschillende sprekers hebben er het woord gevoerd, waaronder opperrabbijn Hirsch die haar onbegrensde offervaardigheid prees en haar herdacht als penningmeesteres van het vrouwengenootschap Nochiem Ragamonious, gericht op sociale hulpverlening. Niet alleen de Joodse gemeente, ook velen daarbuiten stond zij met raad en daad bij, aldus Hirsch. Leo Marcus sprak het slotwoord.[9]

In deze geestelijke en sociale wereld van zijn ouders en zijn ondernemende oom Izaak groeide Leo Marcus op. Hij leerde te kijken en te handelen voorbij de grenzen van de Joodse gemeente. Leo leerde vele Zwollenaren kennen en vele Zwollenaren hem. Ook maakte hij naam als midhalf op het grasveld van ZAC. Igor Cornelissen: ‘Bij balbezit kon men soms langs de lijnen enthousiast horen roepen: “hup, jeude”. Daar was, althans volgens Marcus, geen woord risjes bij.[10]

Koosjer slachten

Opperrabbijn Hirsch stelde de hoogste rituele eisen aan het slachten. Het koosjer slachten met het daarbij horende rabbinale toezicht was niet altijd even plezierig. In 1985 vertelt Leo in het NIW: ‘Een koosjere slagerij houdt in dat je naar de pijpen van de rabbijn moet dansen. Dat is vervelend. Er is constant een sjomer (toezichthouder op kasjroet) aanwezig. Pottenkijkers in je zaak zijn niet plezierig. Maar niet-koosjer vlees als koosjer verkopen, dat is erger dan stelen, dat is een nesjomme (ziel)-kwestie. En wanneer je ervoor kiest om een koosjere zaak te hebben, dan hoort zo’n sjomer en dat rabbinaal toezicht er nu eenmaal bij en dat moet je dan ook erbij nemen.’ Deze principiële houding kenmerkte Leo en het leverde hem geen windeieren. Met zijn vlees(waren) werd niet geknoeid. Koosjer vlees was volgens velen hygiënischer en betrouwbaarder dan treife (niet-koosjer) vlees. Daarom kochten ook niet-Joden graag vlees van de koosjere slager.

Koosjer vlees werd voorzien van een loden zegeltje. Slagerij Marcus kende ook zo’n loodje. Op de ene kant stond: A. & Iz. M. (Abraham en Izaak Marcus) en daaronder Zwolle. Op de andere kant was te lezen: O.R.O. wat Opper Rabbinaat Overijssel betekent en in het Hebreeuws כשר (koosjer).

Loodje van slagerij Marcus voor koosjer vlees (bron: Gerard de Weger)
Reclamekaart van de Fa A. en Iz. Marcus, onder rabbinaal toezicht, ca 1930 (bron: Joods Museum, D002537)

Leo Marcus trouwt met Hildegard (Hilde) Loeb uit Kassel

In het zakenspoor van oom Izaak reisde Leo door het land en verkocht hij zijn waren tot over de grens in Duitsland. In Kassel maakte hij kennis met Moritz Loeb, weduwnaar van Francisca Goldberg, die was gestorven in 1923. Moritz had drie zonen en twee dochters. De zonen Herman en Max studeerden in Berlijn respectievelijk medicijnen en architectuur. Walther was op 22-jarige leeftijd overleden. Hilde was de oudste dochter, geboren op 26 november 1903. Hannele was haar jongere zuster. Na de dood van moeder Francisca werd de opvoeding van Hannele aan Hilde toevertrouwd.

Het was liefde op het eerste gezicht tussen Leo en Hilde. Ze trouwden op 25 augustus 1930 in Kassel, waarna Hilde naar Zwolle verhuisde. Hilde’s vertrek naar Zwolle viel Hannele zwaar. Vandaar dat besloten werd dat zij haar zus naar Zwolle moest volgen. Hier ging zij naar de huishoudschool en hielp mee in de slagerij. In de jaren dertig emigreerden de beide broers naar Palestina. Vader Moritz is hen gevolgd en vlak voor het uitbreken van de oorlog reisde ook Hannele hen na.[11]

Leo en Hilde kregen 4 dochters: Frances (1931-2015), Fina (1935), Judith (1938) en Leonie Hermina Lieneke (1943-1950).

Leo en Hilde met v.l.n.r. Frances, Judith en Fina (Fien), 1938 (bron: GFH, 67610)

Filialen in Rotterdam en Den Haag

Slagerij Marcus floreerde tijdens het interbellum. Leo Marcus vervulde de werkzaamheden die zijn vader en oom onderling verdeeld hadden. Hij kocht zelf de koeien in (vooral bij boer Nijenberg in Wijhe) én hij regelde de verkoop. In 1938 opende hij een zaak in Rotterdam aan de Kruiskade 29 en in 1940 een koosjer restaurant annex broodjeszaak in Den Haag aan de Wagenstraat 69.

Het NIW bericht: ‘Een zeer chique, hyper-modern, hygiënisch ingericht Restaurant O.R.T. [Onder Rabbinaal Toezicht] is thans te ’s-Gravenhage, Wagenstraat 69, door de gerenommeerde firma A. en Z. Marcus te Zwolle geopend. De naam geniet reeds een goede reputatie, dus: wat Marcus onderneemt, slaagt ouder gewoonte. Men denke slechts aan het eenige jaren geleden geopend Restaurant O.R.T. te Rotterdam. […] Voor besloten Diners is een afzonderlijk bovenzaaltje keurig geïnstalleerd, waar men zich dadelijk intiem gevoelt. Kortom: een first class établissement, en… zij, die er op gesteld zijn, ritueel voedsel in een moderne omgeving te gebruiken, vinden daar wat zij verlangen. Het is inderdaad een aanwinst voor de Residentie.[12]

NIW, 11 maart 1938
NIW, 5 april 1940

Oorlogsjaren: onteigening en onderduik

De Tweede Wereldoorlog maakte een eind aan dit alles. Om Joden uit het economisch leven te verwijderen werden Joodse ondernemingen onteigend of geliquideerd. De Rotterdamse zaak was gebombardeerd op 14 mei 1940, de Zwolse slagerij zou evenals de Haagse zaak in 1942 overgenomen worden door niet-Joodse, ‘Arische’ beheerders.

Al voor het uitbreken van de oorlog vermoedde Leo wat de Joden te wachten stond als Duitsland het te zeggen zou krijgen in Europa. Niet alleen omdat hij getrouwd was met een Duitse vrouw en dus goed op de hoogte was van de antisemitische ontwikkelingen sinds Hitler aan de macht was, maar ook omdat hij zelf in april 1933 naar Kassel was gegaan om zijn schoonfamilie bij te staan. Leo wist een familielid uit een Duits ‘lager’ te krijgen.[13] Hij besloot daarom al vroeg na de Duitse bezetting om de Zwolse zaak over te zetten op naam van Hilde. Op 16 september 1941 ondertekende hij de notariële akte waarin hij verklaarde zijn echtgenote Hildegard Loeb volledige volmacht over het bedrijf te geven.[14] 

En hij was net op tijd, want de Duitsers waren al druk bezig Joodse mannen op te pakken. In Zwolle was de eerste razzia gepland in de nacht van 9 op 10 oktober 1941. Leo Marcus, door de politiedokter A.E. Marcus (geen familie) op de hoogte gebracht, heeft veel Joodse mannen in Zwolle gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Slechts vijf mannen waren niet op tijd bereikt en werden gearresteerd. Om de andere Joodse mannen alsnog te pakken te krijgen, zijn op zaterdag 10 oktober achttien vrouwen, waaronder Hilde Loeb, opgepakt en ondervraagd. Hoewel bedreigd met deportatie naar een concentratiekamp als zij niets zouden vertellen, hielden de vrouwen vol de verblijfplaatsen van hun mannen niet te weten. ’s Avonds is iedereen weer vrijgelaten.[15]

De Duitsers bliezen de actie af, waarop de meeste mannen weer naar huis terugkeerden. Leo nam geen risico en dook op 11 oktober 1941onder bij boer Nijenberg in Wijhe, bij wie hij altijd zijn koeien kocht. Hilde beheerde vanaf dat moment de onderneming, wat haar heel goed afging. Tijdens zijn afwezigheid ontwikkelde zij zich tot een eshet chayil, een sterke vrouw, aldus Leo.[16] Ze werd in huis en in de zaak geholpen door Selma Frank, een Joodse vluchteling uit Duitsland.[17]

In 1942 werd de zaak in Zwolle ‘arisiert’ en moest ook Hilde met haar drie dochters onderduiken. Het verzet regelde verschillende onderduikplekken, bonkaarten en nieuwe identiteitspapieren. De familie Marcus werd de familie Dekker en Hilde Loeb werd Hillegonda Tielen. Leo heeft de nieuwe identiteit van zijn gezinsleden in een krabbel op een papiertje vastgelegd. De opa’s en oma’s van beide kanten werden niet vergeten. Leo bedacht ook bijnamen voor zijn dochters. Frances noemde hij Pot of Frans de Lange vanwege haar lengte. Fien is Nina en Judith Oendi.

Het gezin Marcus is op verschillende plaatsen soms afzonderlijk soms tezamen ondergebracht. Dit gebeurde meestal met behulp van verzetsvrouw juffrouw Liesje. In totaal hebben meer dan 30 verschillende mensen onderdak geboden. Sommigen – niet iedereen wilde dat – zijn door Yad Vashem als Rechtvaardigen onder de volkeren erkend.[18]

Door Leo Marcus beschreven nieuwe identiteit voor zijn gezin (bron: GFH, 40897)

Juffrouw Liesje

Juffrouw Liesje is de schuilnaam van Elizabeth Gerhardina Bijkersma (1912-2003). Postuum ontving zij de Yad Vashem onderscheiding voor het onderdak brengen van meer dan veertig Joodse mensen. Leo had grote bewondering voor juffrouw Liesje, tegelijkertijd vond hij ook dat ze wat al te voorzichtig en bij gevolg te streng was, dus hield hij zich niet altijd aan haar regels: ‘Liesje is our factotum, a very special young woman, who very commendavly and at great risk for her own life enabled us and others to go into hiding. […] We completely depend on her, should we irritate her and thereby cause her to leave us on our own, we become totally powerless. She takes care of the ration cards, she found hiding places for the children, found a proper place where mother could give birth to you (i.e. Leonie, gs), but in return she insist on total obedience to her rules, of course all to our own benefit. Still, we quite often do something naughty. [19] Een voorbeeld van dit ‘naughty’ gedrag beschrijft Tjeerd Schaafsma: ‘Leo Marcus kon niet stilzitten, dus bedacht hij telkens weer iets om niet compleet gek te worden. Op een dag stonden mijn ouders verstomd toe te kijken, toen hij in het grasveld vóór het huis, dat aan de hoofdweg door het dorp lag, houtblokken in stukken stond te hakken. Zijn vrouw Hilde zag het allemaal met een glimlach aan.[20]

Elizabeth Bijkersma (juffrouw Liesje) op latere leeftijd (bron: Judith Marcus)

Ondergedoken, maar niet volledig geïsoleerd

Dankzij deze Liesje kon de familie af en toe met elkaar corresponderen en kleine geschenken uitwisselen. Daarnaast lukte het om via het Rode Kruis te corresponderen met de familie Loeb in Palestina. Vooral de brieven en verhalen van Leo Marcus zijn informatief over de onderduik van het gezin en bieden daarnaast goed inzicht in zijn karakter.

Zo vermeldt Leo meer dan eens dat hij blij was over voldoende geld te beschikken tijdens de onderduiktijd. Het gaf hem en Hilde waarschijnlijk het gevoel niet geheel afhankelijk te zijn van anderen en zo een vorm van eigenwaarde en zelfstandigheid te houden. In onderduik nabij Doetinchem bij dominee Van Linschoten schrijft hij: ‘Of course, I from my side did my best not to be a burden. I paid much for my lodging. To take someone into your home, especially if you do not need the money, is a certain sacrifice, and on top of that in occupied territory it is a great danger to hide a Jew, you can’t dismiss that. […] A reassurance for the moment is that we have enough cash reserves to live.[21] En in 1943 vermeldt hij terloops: ‘I am without work, without my business, without income, with only enough money to survive for probably another two years.[22]

Oudste dochter Frances vanuit haar onderduikadres elders op bezoek bij haar zussen Fina en Judith, vermoedelijk bij de familie Kershuis in Amsterdam, 1942 (bron: GFH, 67609)
Leo met dochter Judith tijdens de onderduik (bron: GFH, 67591)

 

Verder valt op dat Leo goed op de hoogte is van de ontwikkelingen in de buitenwereld. Als ondernemer houdt hij ook de economie in de gaten en neemt hij stelling tegen de hoge prijzen en de waardevermindering van het geld. Over de invloed van nazisme is hij duidelijk: ‘I had thought, which over time has been proven to be valid: the Germans were able to create a situation in which one is more afraid of the Jews than for the Jews and the measures against us.’ Daarbij floreren onder het nationaalsocialisme de kapitalistische uitspattingen, is zijn oordeel. ‘I believe ‘- en hier spreekt de zionistische geest van de kibboets -‘in a future domination of the communist idea. It will have to undergo some changes, based on the fact that the world has the largest number of poor and oppressed, who forever have been suffering and struggling for better circumstances. Seen in a larger context, everything grows and we receive it as humans for free from the Almighty who reigns over us from above.[23]

Leo toont zich erg teleurgesteld over de houding van de Nederlandse burger. In zijn brief aan de familie Loeb in Palestina van mei-augustus 1942 zegt hij hierover: ‘Those officials who signed a so called Aryan Declaration could stay on. It was in general difficult to find solidarity or resistance, the so highly praised characteristics of equality of the Dutch, notwithstanding a few good people. Fear, self-preservation, it all weighs heavier.’ Maar niet alleen hen, ook de Nederlandse Joden zelf valt veel te verwijten: ze gedragen zich te passief. En de Joodse Raad veroordeelt Leo in 1942 als Joods Verraad: ‘It should be enough to mention that this institution was dubbed as Jewish Betrayal. The Gestapo used and still uses it till today.[24]

Geboorte van dochter Leonie in 1943

In juni 1942 regelde Liesje dat Hilde enige dagen Leo kon bezoeken op zijn onderduikadres. Het gevolg was dat Hilde zwanger raakte. Liesje zorgde ervoor dat het paar samen in Laag-Keppel kon onderduiken en dat de bevalling op 14 maart 1943 kon plaats vinden in het ziekenhuis van Doetinchem. Het was echter te gevaarlijk om dochtertje Leonie in Laag-Keppel bij Leo en Hilde te laten onderduiken. Liesje regelde vervolgens dat de familie Aalders in Zwolle zich over de vondeling Leonie zou ontfermen. Leo vertelt: ‘Miss Liesje, who changed Leonietjes clothes and wrapped her in an curtain that was used for the purpose of obscuration.[…] Miss Liesje waited until it was completely dark, and then took Leonietje to Dr. Aalders. She rang the doorbell, put her package on the pavement and ran away fast.’

Dr. Aalders met Leonie Marcus op schoot, 1943 (bron: GFH, 67600)

Liesje had dit allemaal met Aalders doorgesproken. Het kind werd door dokter Aalders bij de politie als vondeling aangemeld en in het bevolkingsregister ingeschreven als aangenomen onder de naam Lineke Aalders. Kees Ribbens vermeldt hierbij dat op onbekende wijze werd voorkomen dat het meisje viel onder de 15 januari 1943 afgekondigde Duitse maatregel dat alle vondelingen als Jood werden aangemerkt.[25] Na de bevrijding moest Lineke Aalders in het begin niets hebben van haar biologische moeder Hilde Marcus. Gelukkig is dat na een tijdje helemaal goed gekomen. Leonie Marcus stierf op 4 september 1950, 7 jaar oud, aan hersenvliesontsteking. Mijn moeder is daar nooit overheen gekomen, zegt Fien Marcus.[26]

Na de oorlog

Het gezin Marcus in de zomer van 1946. Achter v.l.n.r.: Fien, moeder Hilde, Frances, vader Leo. Voor: Judith en Leonie (bron: GFH, 67595)

In 1945 keerde de gehele familie Marcus weer terug naar de Diezerstraat. In een brief aan dominee Anne Klunder beschrijft Leo de stand van zaken in mei 1945: ‘Huishoudelijk zijn wij normaal weer op streek dank zij ongekende prestaties van Hilde en juffr. Frank, zakelijk zal het nog wel wat duren […] Op het gebied van onze Joodsche gemeenschap is de ellende afgezien van die terugkwamen, zoo enorm en de verwoesting zoo funest, dat werkelijk de mogelijkheid voor een enigszins dragelijk herstel lang op zich zal doen wachten, het oude volk is thans bezocht zooals nog nimmer en we mogen dan trotsch zeggen en toch bleef het weer bewaard.[27]

De Joodse gemeente in Zwolle was na de oorlog zwaar gedecimeerd en aangeslagen. Er resteerde slechts een heel kleine groep en het was Leo Marcus die al zijn energie stak in de wederopbouw van de Zwolse kahilla. Van 1945 tot 1981 was hij de voorzitter van de Zwolse Joodse gemeente. De zoon van Abraham Marcus en Fina van Esso wilde de resten van de kahilla bij elkaar brengen en tot een levensvatbare gemeente vormen. En met resultaat, want de Zwolse Joodse gemeente bestaat nog steeds.

Een gemakkelijk man was hij niet bij de uitoefening van wat hij als zijn eerste opdracht zag. ‘Laten wij andere getuigen van de na-oorlogse periode aan het woord, dan ontmoeten wij Leo vaak als een ongemakkelijke, soms misschien zelfs als een onmogelijke man. Maar tegelijkertijd als een onverzettelijke Jood, geleid door één gedachte: de kille moest blijven bestaan, de sjoel in geen geval een monument worden. […] Maar als hier dan sprake mag zijn van ‘ruzie’, om het Joods te formuleren: ‘machloukes’, dan dient dit begrip wel geïnterpreteerd als: ‘Machloukes lesjeim sjomajim’ (een conflict met een ideële inslag)’, typeert Igor Cornelissen.[28]

Leo Marcus (midden) viert zijn 75e verjaardag in de synagoge, 1976 (bron: Collectie Overijssel, archief Mirjam Kan)

Ook het bedrijf moest weer worden opgebouwd. De slagerij aan de Diezerstraat was leeggehaald door de ‘arische’ beheerders en collega-slagers, die niet meer op de terugkomst van de koosjere slager hadden gerekend. Het Militair Gezag stelde Leo weer in het bezit van de slagerij en als een van de weinige koosjere slagerijen in het land startte de firma Marcus opnieuw. De slagerij heropende met een kleine afdeling koosjer vlees en een grotere afdeling niet-koosjer vlees. Er kon dus wel weer koosjer vlees aan de eveneens in 1945 respectievelijk 1952 heropende broodjeszaken in Den Haag en Rotterdam verkocht worden. Maar in de advertenties profileerden die zaken zich niet langer als koosjer, want de bedrijfsvoering volgde niet meer strikt alle voorschriften.

In 1957 opende Leo een wel geheel koosjere slagerij in Amsterdam, uiteraard ook weer Marcus geheten. In Amsterdam en omgeving was er immers nog wel voldoende vraag naar koosjere producten. De zaak in Zwolle ging dicht. Nadien zijn ook de broodjeswinkels in Rotterdam en Den Haag verkocht. Deze zaken bleven tot ongeveer 1990 nog wel de naam Marcus voeren. In 1981 trok de toen tachtigjarige Leo zich terug uit zaken en verkocht de koosjere slagerij in Amsterdam. Slagerij Marcus in Amsterdam bestaat nog steeds. Het is de enige overgebleven koosjere slagerij in Nederland.

Beeldmerk van slagerij Marcus in Amsterdam, 2023 (bron: www.slagerijmarcus.nl)

Epiloog

De zussen Frances, Fien en Judith emigreerden in de jaren vijftig naar Israël. In 1988 vertrokken ook Leo en Hilde naar Israël; ‘met bloedend hart’, zo schrijft de Zwolse Courant. Leo bekent: ‘Ja, wat dacht u, natuurlijk doet het pijn Zwolle te verlaten. Ik heb Zwolle groot zien worden, hier ben ik in 1901 aan de Diezerstraat geboren, hier roepen ze: ‘Eeh Marcus, lev ie nog’ als ik in een winkel kom. Dat is onvervangbaar.[29] Daar, in Israël, overlijdt Hilde in 1997, zevenennegentig jaar is ze geworden. Leo was toen al overleden, op 7 april 1990, negenentachtig jaren was zijn leeftijd.

Ik heb met grote vreugde het slagersvak uitgeoefend. Als ik opnieuw geboren zou worden en ik moest kiezen wat ik wilde worden: koosjere slager.[30]

Interview in de Zwolse Courant bij vertrek van Leo en Hilde naar Israël, 1988 (bron: GFH, 40897)

Verantwoording:

[1] De rituele slacht wordt ook wel sjechita genoemd. Het dier mag alleen geslacht worden door een speciale slachter, de zogeheten sjocheet. De sjocheet dient eerst gekeurd te worden door een rabbinaat.

[2] Zie voor genealogische informatie https://www.genealogiehellendoorn.nl en www.wiewaswie.nl.

[3] Aaltjes zoon Jacob (1866-1942, Zwolle) trouwde met Roosje Meijer (1866–1924), een slagersdochter uit Kampen, met wie hij aldaar een slagerij begon, de Friesche Vleeschhouwerij aan de Oudestraat 6. Na het overlijden van Roosje hertrouwde Jacob in 1928 met de weduwe Vrouwtje Blom (1875-1943, Sobibor). In 1937 is de slagerij in Kampen verkocht en verhuisde  het echtpaar naar de Brederodestraat 137 in Zwolle. Dochter Ester (1867-1928) trouwde met Aäron Salomons (1863-1938). Mietje (1869–1943, Sobibor) trouwde met Hartog Hes (1862-1943, Sobibor).

[4] https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/de-broodjeswinkel-van-marcus-in-de-wagenstraat/  

[5] Mededeling van Harry Hes (kleinzoon van Mietje Marcus) die vertelt dat Max Hes, zijn vader, Izaak Marcus heel hoog had.

[6] Igor Cornelissen, Joods levensbeeld als Joods tijdsbeeld: ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Leo Marcus (Zwolle 1981), p. 6 en 8.

[7] Mededeling van Harry Hes, zie noot 5.

[8] Igor Cornelissen, a.w., p. 6.

[9] POZC, 12 maart 1932.

[10] Risjes komt van het Hebreeuwse woord risj’oet, dat slechtheid betekent. Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[11] Mail van Fien Cohen-Marcus aan Gerrit Schaafsma, 28 september 2022.

[12] NIW, 5 april 1940, https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/broodje-marcus/. Zie ook noot 4.

[13] Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[14] Collectie Overijssel, Archief 0232.2 Kamer van Koophandel Zwolle, Handelsregister, doss.nr. 268.

[15] Igor Cornelissen, a.w., p. 22. Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle 1995), p. 103.

[16] Het is een verwijzing naar Spreuken 31: 10-31, het loflied op de sterke vrouw. Leo benoemt Hilde zo in zijn brief aan Hildes familie in Palestina, geschreven in de periode mei-augustus 1942. Deze correspondentie bevindt zich in de Ghetto Fighters House Archives (GFH), https://www.gfh.org.il/eng Catalog no 40897, Letters and documents of the Marcus family from their time in hiding in the Netherlands.

[17] Selma Frank (1904-1977) was uit Duitsland gevlucht, nadat haar verloofde, de weduwnaar Hermann Guttmann gevangen was genomen en in de gevangenis was overleden. Hermann had 2 zonen, Walther en Alfred, waar Selma zich na zijn dood over ontfermde. Selma stuurde hen in 1939 naar Nederland in de hoop dat ze daar veilig waren. Selma zelf vluchtte eveneens naar Nederland en woonde aanvankelijk in het westen van ons land. Joden zonder de Nederlandse nationaliteit moesten de kuststreek in het najaar van 1940 verlaten, waarna zij bij de familie Marcus onderdak vond. In 1942 moest ook Selma onderduiken. Na veel omzwervingen belandde ze in 1943 bij de familie Sierk Sierd Schaafsma in Murmerwoude. Zij verbleef daar tot na de bevrijding. Na de oorlog kwam zoon Walther terug uit Bergen-Belsen. Hij had tuberculose en werd opgenomen in het sanatorium Zandhove buiten Zwolle. Leo Marcus bezocht hem daar regelmatig. Walther is later naar Israël gegaan. Zijn broer Alfred is vermoord in Auschwitz. Selma vertrok omstreeks 1947 naar de Verenigde Staten. Ze trouwde daar met Max Gruenfeld in New York, een weduwnaar met één zoon, Norbert.

[18] Onderduikadressen in alfabetische volgorde: familie Aalders, Zwolle; familie van der Berg, Garijp; familie Boetselaar, Amsterdam; familie Brouwer, Nes; familie van Dijk, Ternaard; familie Fennema, Amsterdam; familie Fortuin, Nes; familie Klunder, Eernewoude; familie Leegsma, Zwaagwesteinde; familie van Linschoten van, Laag-Keppel; familie Noy, Hoog-Keppel; familie Nijenberg, Wijhe; familie Schaafsma, Murmerwoude; familie Tielen, America; familie Verdenius, Friesland.

[19] GFH, Notes of Leo Marcus, 17 maart 1943, p. 3.

[20] T.J. Schaafsma (1937-2021), Het Elfde Gebod, gepubliceerd op  https://www.myheritage.nl/FP/custom.php?s=112398131&pageID=3.

Dit verhaal is geschreven ter gelegenheid van de postume uitreiking van de Yad Vashem onderscheiding en verhaalt over zijn vader Sierk Sierd Schaafsma, gemeenteontvanger te Murmerwoude, waar Selma Frank, Fien Marcus en haar ouders ondergedoken hebben gezeten. Zie ook noot 17.

[21] GFH, Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 2, 10-11.

[22] GFH, Notes of Leo Marcus, 14 maart 1943, p. 1.

[23] GFH. Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 6.

[24] GFH, Idem, p. 3.

[25] Kees Ribbens, a.w., p. 243.

[26] Zie noot 11.

[27] FGH, Brief aan Anne Klunder, 23 mei 1945.

[28] Igor Cornelissen, a.w., p. 24-25.

[29] Zwolse Courant, 1988.

[30] NIW, 4 oktober 1985.

Auteur:
Gerrit Schaafsma

Laatst bijgewerkt:
Maart 2023