Marcus

Abraham (1862-1918), Izaak (1864-1916), Leo Marcus (1901-1990)

Koosjere slagers in Zwolle

Spreekt tot de kinderen Israëls, zeggende:
Dit is het gedierte, dat gij eten zult
uit alle beesten, die op de aarde zijn.
Al wat onder de beesten den klauw verdeelt,
en de kloof der klauwen in tweeën klieft,
en herkauwt, dat zult gij eten.
Dit zult gij eten van al wat in de wateren is:
al wat in de wateren, in de zeeën en in de rivieren,
vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten.
(Leviticus 11:2-4, 9, Statenvertaling)

Om de ziel rein te houden, is het belangrijk rein, dus koosjer te eten. Als Jood dien je je dan niet alleen aan de spijswetten te houden (het kasjroet), ook is de wijze van slachten van belang.[1] Binnen het religieuze Jodendom was de slager (de sjocheet) daarom een belangrijk figuur. Het slagersvak was één van de weinige ambachtelijke beroepen die Joden vóór de burgerlijke gelijkstelling in 1796 mochten uitoefenen.  

Friese Joodse slagers in Zwolle [2]

Izak Mozes de Vries (1747, ovl. vóór 1821) trouwde in 1772 in Leeuwarden met de in Zwolle geboren Willemina Cosman (1744-1821). Omstreeks 1785 opende hij een koosjere slagerij in de Zwolse Diezerstraat. De zaak werd na het overlijden van Izak Mozes voortgezet door zijn zoon Berend Isaak de Vries (1784-1873). Berend was getrouwd met Ester Chaim Cohen (1787-1854). Het paar kreeg tien kinderen.

Dochter Aaltje de Vries (1826-1892), in 1862 gehuwd met de Dokkumse slager Levi (Lion) Marcus (1821-1886), vestigde zich na het overlijden van haar man met haar vijf kinderen vanuit Dokkum weer in Zwolle. De slagerij in Dokkum werd eerst verhuurd en in 1889 verkocht aan Tjomme Luitzen Dijkstra, onder wiens naam de zaak ruim honderd jaar heeft bestaan. Nog geruime tijd werd in een aparte ruimte koosjer geslacht.

Aaltje koos domicilie bij haar broers Chaim (1815-1904) en Joachim (1824-1901) de Vries, die aan de Diezerstraat de voorouderlijke slagerij hadden voortgezet. Aaltjes kinderen waren Abraham, Izaak, Jacob, Esther en Mietje, allen in Dokkum geboren.[3] In Zwolle namen Abraham (1862-1918) en Izaak (1864-1916) Marcus omstreeks 1890 de slagerszaak aan de Diezerstraat 22 over van hun ooms Chaim en Joachim. Zij zetten de zaak voort als de Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus.

Aaltje Marcus-de Vries met haar kinderen Esther, Mietje, Izaak en Jacob (Abraham ontbreekt) in Dokkum, ca. 1900 (bron: Joods Museum, F000370)

De Friesche Vleeschhouwerij Fa A. & Iz. Marcus

Abraham en Izaak gingen voortvarend te werk. De slagerij raakte tot ver buiten Zwolle bekend. De broers verdeelden het werk naar ieders talent. Abraham kocht de koeien op de veemarkt, zorgde dat de sjocheet deze slachtte in de eigen koosjere slachterij en maakte er daarna worsten en andere vleesproducten van. Izaak trok erop uit om de producten te verkopen. En hij bleef niet in de buurt. Hij reisde langs Joodse fabrikanten in Twente om daar de koosjere worst af te zetten. En in 1913 exposeerde hij de producten tijdens de eerste Voedseltentoonstelling in de Haagse dierentuin. Al eerder, in 1911, had hij in de hofstad een vast verkooppunt geregeld: slagerij en restaurant Cohen aan de Wagenstraat 77a. De firma Cohen kreeg het alleenverkooprecht van Marcus’ vleeswaren en leverde aan hotels en restaurants.[4]

Slagerij Marcus aan de Diezerstraat 22. In de deuropening Izaak Marcus, links van hem Fina Marcus-van Esso, aan haar rechterhand Leo Marcus, ca 1905 (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Izaak Marcus (1864-1916)

Izaak Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)

Het was Izaak die ervoor gezorgd heeft dat de firma het predicaat Hofleverancier heeft gekregen.[5] Niet alleen zijn eigen zaak hield Izaak Marcus bezig, ook maatschappelijk was hij in Zwolle actief binnen en buiten Joodse kring. Ook meer algemeen was hij de Joodse zaak toegewijd. In 1912 was hij een van de oprichters van de Zwolse afdeling van de Nederlandse Zionistenbond. Izaak was door het contact met Joden in Twente en in het westen met het zionisme in aanraking gekomen. De Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch was een verklaard tegenstander van het zionisme, het streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Zion en de Joodse gemeente van Zwolle waren door de rabbi uit elkaar gegroeid, zo constateert Igor Cornelissen. Dat de beide broers Marcus het zionisme wel een warm hart toedroegen, zegt dus wel iets over het zelfstandige en zelfbewuste karakter van de Marcussen. Zo adverteerde Abraham in 1907 ook in De Joodsche Wachter, het zionistische weekblad.[6]

Izaak Marcus gold als een gentleman, altijd tiptop in de kleren, charmant, erudiet en ‘hofdichter’ van de familie.[7] Hij bleef ongehuwd en kwam op 10 november 1916 door een ongeval om het leven, 53 jaar oud. Een mooi portret van hem wordt geschetst door dominee S.K. Bakker in een ingezonden bericht in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC) van 14 november 1916. De dominee kon zelf niet op de begrafenis aanwezig zijn, maar las in een verslag dat op de begrafenis: ‘er met geen enkel woord van niet-Israelitiese zijde getuigd is van de waardering, die men ook daar voor zijn persoon had. […] In de zomer van 1908 werd op Dinsdagavond om half negen door de kerkeraad der Ned. Herv. Gem. alhier besloten, mij naar Zwolle te beroepen. En de volgende morgen om half negen belde de heer Marcus in Bolsward bij mij aan om, mocht ik komen, zijn zaak bij mij aan te bevelen. Dat tekent de man. Resoluut, voortvarend, recht op de man af. En nu was het wel heel biezonder aantrekkelijke in hem, dat hij deze eigenschappen niet alleen toonde, wanneer het zijn eigen zaken gold, doch dat hij zich met even grote toewijding gaf, wanneer het dingen van algemeen belang betrof, die zijn sympathie hadden. Jaren lang was hij de werkende kracht in de commissie voor de Volksbibliotheek van het Nut. En de man, die met zoveel plezier als pienter zakenman zijn orders boekte, zat met een even glunder gezicht uren lang de nummers op te schrijven van de boeken die Jantje en Pietje en Klaasje wensten te lezen. En dat het met de Openbare Leeszaal zo vlot van stapel liep, is zeker voor een zeer groot deel te danken aan zijn grote ijver. […] En wat wel zeer aantrekkelijk in hem was: hij was Jood, en hij wou Jood zijn, welbewust, tot in de toppen van zijn vingers. Aan zijn graf is getuigd van zijn liefde voor de Zionistiese beweging. Voor de buitenstaande had het een sterke bekoring, hem in intiem gesprek daarvoor te horen pleiten.’

Abraham Marcus (1862-1918)

Abraham Marcus (bron: NIW, 4 okt. 1985)
Fina Marcus-van Esso (bron: NIW, 4 okt. 1985)

 

Abraham Marcus trouwde op 24 maart 1896 met Leentje Duiphina (Fina) van Esso (1861-1932), de dochter van een textielhandelaar uit Blokzijl. Overigens was dit huwelijk zeer tegen de zin van haar ouders. Het echtpaar kreeg drie kinderen: Aaltje (geboren en overleden in maart 1897), Elija (1898-1993) en Leonard (Leo) die op 7 juni 1901in Zwolle het levenslicht zag.

Leo mocht als zevenjarige op 15 mei 1908 de eerste steen leggen voor een nieuwe winkel annex slachthuis aan de Oude Vismarkt 13. Op de gevelsteen boven de ingang staat Yn it Fryscke slachthuws, ter herinnering aan de plaats van herkomst van de familie Marcus, Dokkum. G. G. Post was de architect. Het gebouw grensde aan de achterkant aan de Diezerstraat 22.

Igor Cornelissen schetst Abraham als volgt: ‘[hij] was een traditionele Jood, van de gebruikelijke soort, die (om het eens huiselijk te formuleren) ’s morgens tefillien legde, regelmatig sjoel ging en koosjer at. Het Joodse familieleven en het Joodse jaar waren als vanzelf doordrenkt van alle symboliek, die ook de buitenstaander kent. Het was een vanzelfsprekende zaak, dat Leo Joods werd opgevoed, wat dat dan ook inhield. Hij ging naar de cheider, leerde Hebreeuws (veel minder dan hem later lief was) en werd barmitswa.[8]

Abraham stierf twee jaar na de dood van zijn broer Izaak op 21 januari 1918, 56 jaar oud.

Oude Vismarkt 11-13, 1923 (bron: Collectie Overijssel, 4624 PBKR2597)
Gevelsteen Oude Vismarkt 13 (bron: www.zwolleinbeeld.nl )

Leo’s leerjaren

Abrahams weduwe Fina en zijn zoon Leo namen de slagerij over. Leo zat op dat moment nog op de handelsschool, die hij voortijdig heeft verlaten om in de slagerij aan het werk te gaan. In een interview in het Nieuw Israëlietisch Weekblad (NIW) met de geweldige titel ‘Bent u Marcus van de worst?’ (4 okt. 1985) vertelt hij hoe dat ging: ‘Moeder Fina trok me een blauw buisje aan, nam me mee naar de slagerij en zei tegen de vijf kerels die er werkten: ’Maak er een vent van!’’ Hij moest gewoon als jongste bediende beginnen en heeft zo het worst maken en poorsjen (volgens strenge regels schoonmaken van vlees) geleerd.

Moeder Fina runde de slagerij en organiseerde tevens een koosjere keuken in het Sophia-Ziekenhuis, waar ze ook zieken bezocht. Ze nam actief deel aan het sociale leven in de Joodse gemeente. Bij haar begrafenis op 11 maart 1932 waren veel mensen aanwezig en verschillende sprekers hebben er het woord gevoerd, waaronder opperrabbijn Hirsch die haar onbegrensde offervaardigheid prees en haar herdacht als penningmeesteres van het vrouwengenootschap Nochiem Ragamonious, gericht op sociale hulpverlening. Niet alleen de Joodse gemeente, ook velen daarbuiten stond zij met raad en daad bij, aldus Hirsch. Leo Marcus sprak het slotwoord.[9]

In deze geestelijke en sociale wereld van zijn ouders en zijn ondernemende oom Izaak groeide Leo Marcus op. Hij leerde te kijken en te handelen voorbij de grenzen van de Joodse gemeente. Leo leerde vele Zwollenaren kennen en vele Zwollenaren hem. Ook maakte hij naam als midhalf op het grasveld van ZAC. Igor Cornelissen: ‘Bij balbezit kon men soms langs de lijnen enthousiast horen roepen: “hup, jeude”. Daar was, althans volgens Marcus, geen woord risjes bij.[10]

Koosjer slachten

Opperrabbijn Hirsch stelde de hoogste rituele eisen aan het slachten. Het koosjer slachten met het daarbij horende rabbinale toezicht was niet altijd even plezierig. In 1985 vertelt Leo in het NIW: ‘Een koosjere slagerij houdt in dat je naar de pijpen van de rabbijn moet dansen. Dat is vervelend. Er is constant een sjomer (toezichthouder op kasjroet) aanwezig. Pottenkijkers in je zaak zijn niet plezierig. Maar niet-koosjer vlees als koosjer verkopen, dat is erger dan stelen, dat is een nesjomme (ziel)-kwestie. En wanneer je ervoor kiest om een koosjere zaak te hebben, dan hoort zo’n sjomer en dat rabbinaal toezicht er nu eenmaal bij en dat moet je dan ook erbij nemen.’ Deze principiële houding kenmerkte Leo en het leverde hem geen windeieren. Met zijn vlees(waren) werd niet geknoeid. Koosjer vlees was volgens velen hygiënischer en betrouwbaarder dan treife (niet-koosjer) vlees. Daarom kochten ook niet-Joden graag vlees van de koosjere slager.

Koosjer vlees werd voorzien van een loden zegeltje. Slagerij Marcus kende ook zo’n loodje. Op de ene kant stond: A. & Iz. M. (Abraham en Izaak Marcus) en daaronder Zwolle. Op de andere kant was te lezen: O.R.O. wat Opper Rabbinaat Overijssel betekent en in het Hebreeuws כשר (koosjer).

Loodje van slagerij Marcus voor koosjer vlees (bron: Gerard de Weger)
Reclamekaart van de Fa A. en Iz. Marcus, onder rabbinaal toezicht, ca 1930 (bron: Joods Museum, D002537)

Leo Marcus trouwt met Hildegard (Hilde) Loeb uit Kassel

In het zakenspoor van oom Izaak reisde Leo door het land en verkocht hij zijn waren tot over de grens in Duitsland. In Kassel maakte hij kennis met Moritz Loeb, weduwnaar van Francisca Goldberg, die was gestorven in 1923. Moritz had drie zonen en twee dochters. De zonen Herman en Max studeerden in Berlijn respectievelijk medicijnen en architectuur. Walther was op 22-jarige leeftijd overleden. Hilde was de oudste dochter, geboren op 26 november 1903. Hannele was haar jongere zuster. Na de dood van moeder Francisca werd de opvoeding van Hannele aan Hilde toevertrouwd.

Het was liefde op het eerste gezicht tussen Leo en Hilde. Ze trouwden op 25 augustus 1930 in Kassel, waarna Hilde naar Zwolle verhuisde. Hilde’s vertrek naar Zwolle viel Hannele zwaar. Vandaar dat besloten werd dat zij haar zus naar Zwolle moest volgen. Hier ging zij naar de huishoudschool en hielp mee in de slagerij. In de jaren dertig emigreerden de beide broers naar Palestina. Vader Moritz is hen gevolgd en vlak voor het uitbreken van de oorlog reisde ook Hannele hen na.[11]

Leo en Hilde kregen 4 dochters: Frances (1931-2015), Fina (1935), Judith (1938) en Leonie Hermina Lieneke (1943-1950).

Leo en Hilde met v.l.n.r. Frances, Judith en Fina (Fien), 1938 (bron: GFH, 67610)

Filialen in Rotterdam en Den Haag

Slagerij Marcus floreerde tijdens het interbellum. Leo Marcus vervulde de werkzaamheden die zijn vader en oom onderling verdeeld hadden. Hij kocht zelf de koeien in (vooral bij boer Nijenberg in Wijhe) én hij regelde de verkoop. In 1938 opende hij een zaak in Rotterdam aan de Kruiskade 29 en in 1940 een koosjer restaurant annex broodjeszaak in Den Haag aan de Wagenstraat 69.

Het NIW bericht: ‘Een zeer chique, hyper-modern, hygiënisch ingericht Restaurant O.R.T. [Onder Rabbinaal Toezicht] is thans te ’s-Gravenhage, Wagenstraat 69, door de gerenommeerde firma A. en Z. Marcus te Zwolle geopend. De naam geniet reeds een goede reputatie, dus: wat Marcus onderneemt, slaagt ouder gewoonte. Men denke slechts aan het eenige jaren geleden geopend Restaurant O.R.T. te Rotterdam. […] Voor besloten Diners is een afzonderlijk bovenzaaltje keurig geïnstalleerd, waar men zich dadelijk intiem gevoelt. Kortom: een first class établissement, en… zij, die er op gesteld zijn, ritueel voedsel in een moderne omgeving te gebruiken, vinden daar wat zij verlangen. Het is inderdaad een aanwinst voor de Residentie.[12]

NIW, 11 maart 1938
NIW, 5 april 1940

Oorlogsjaren: onteigening en onderduik

De Tweede Wereldoorlog maakte een eind aan dit alles. Om Joden uit het economisch leven te verwijderen werden Joodse ondernemingen onteigend of geliquideerd. De Rotterdamse zaak was gebombardeerd op 14 mei 1940, de Zwolse slagerij zou evenals de Haagse zaak in 1942 overgenomen worden door niet-Joodse, ‘Arische’ beheerders.

Al voor het uitbreken van de oorlog vermoedde Leo wat de Joden te wachten stond als Duitsland het te zeggen zou krijgen in Europa. Niet alleen omdat hij getrouwd was met een Duitse vrouw en dus goed op de hoogte was van de antisemitische ontwikkelingen sinds Hitler aan de macht was, maar ook omdat hij zelf in april 1933 naar Kassel was gegaan om zijn schoonfamilie bij te staan. Leo wist een familielid uit een Duits ‘lager’ te krijgen.[13] Hij besloot daarom al vroeg na de Duitse bezetting om de Zwolse zaak over te zetten op naam van Hilde. Op 16 september 1941 ondertekende hij de notariële akte waarin hij verklaarde zijn echtgenote Hildegard Loeb volledige volmacht over het bedrijf te geven.[14] 

En hij was net op tijd, want de Duitsers waren al druk bezig Joodse mannen op te pakken. In Zwolle was de eerste razzia gepland in de nacht van 9 op 10 oktober 1941. Leo Marcus, door de politiedokter A.E. Marcus (geen familie) op de hoogte gebracht, heeft veel Joodse mannen in Zwolle gewaarschuwd voor het dreigende gevaar. Slechts vijf mannen waren niet op tijd bereikt en werden gearresteerd. Om de andere Joodse mannen alsnog te pakken te krijgen, zijn op zaterdag 10 oktober achttien vrouwen, waaronder Hilde Loeb, opgepakt en ondervraagd. Hoewel bedreigd met deportatie naar een concentratiekamp als zij niets zouden vertellen, hielden de vrouwen vol de verblijfplaatsen van hun mannen niet te weten. ’s Avonds is iedereen weer vrijgelaten.[15]

De Duitsers bliezen de actie af, waarop de meeste mannen weer naar huis terugkeerden. Leo nam geen risico en dook op 11 oktober 1941onder bij boer Nijenberg in Wijhe, bij wie hij altijd zijn koeien kocht. Hilde beheerde vanaf dat moment de onderneming, wat haar heel goed afging. Tijdens zijn afwezigheid ontwikkelde zij zich tot een eshet chayil, een sterke vrouw, aldus Leo.[16] Ze werd in huis en in de zaak geholpen door Selma Frank, een Joodse vluchteling uit Duitsland.[17]

In 1942 werd de zaak in Zwolle ‘arisiert’ en moest ook Hilde met haar drie dochters onderduiken. Het verzet regelde verschillende onderduikplekken, bonkaarten en nieuwe identiteitspapieren. De familie Marcus werd de familie Dekker en Hilde Loeb werd Hillegonda Tielen. Leo heeft de nieuwe identiteit van zijn gezinsleden in een krabbel op een papiertje vastgelegd. De opa’s en oma’s van beide kanten werden niet vergeten. Leo bedacht ook bijnamen voor zijn dochters. Frances noemde hij Pot of Frans de Lange vanwege haar lengte. Fien is Nina en Judith Oendi.

Het gezin Marcus is op verschillende plaatsen soms afzonderlijk soms tezamen ondergebracht. Dit gebeurde meestal met behulp van verzetsvrouw juffrouw Liesje. In totaal hebben meer dan 30 verschillende mensen onderdak geboden. Sommigen – niet iedereen wilde dat – zijn door Yad Vashem als Rechtvaardigen onder de volkeren erkend.[18]

Door Leo Marcus beschreven nieuwe identiteit voor zijn gezin (bron: GFH, 40897)

Juffrouw Liesje

Juffrouw Liesje is de schuilnaam van Elizabeth Gerhardina Bijkersma (1912-2003). Postuum ontving zij de Yad Vashem onderscheiding voor het onderdak brengen van meer dan veertig Joodse mensen. Leo had grote bewondering voor juffrouw Liesje, tegelijkertijd vond hij ook dat ze wat al te voorzichtig en bij gevolg te streng was, dus hield hij zich niet altijd aan haar regels: ‘Liesje is our factotum, a very special young woman, who very commendavly and at great risk for her own life enabled us and others to go into hiding. […] We completely depend on her, should we irritate her and thereby cause her to leave us on our own, we become totally powerless. She takes care of the ration cards, she found hiding places for the children, found a proper place where mother could give birth to you (i.e. Leonie, gs), but in return she insist on total obedience to her rules, of course all to our own benefit. Still, we quite often do something naughty. [19] Een voorbeeld van dit ‘naughty’ gedrag beschrijft Tjeerd Schaafsma: ‘Leo Marcus kon niet stilzitten, dus bedacht hij telkens weer iets om niet compleet gek te worden. Op een dag stonden mijn ouders verstomd toe te kijken, toen hij in het grasveld vóór het huis, dat aan de hoofdweg door het dorp lag, houtblokken in stukken stond te hakken. Zijn vrouw Hilde zag het allemaal met een glimlach aan.[20]

Elizabeth Bijkersma (juffrouw Liesje) op latere leeftijd (bron: Judith Marcus)

Ondergedoken, maar niet volledig geïsoleerd

Dankzij deze Liesje kon de familie af en toe met elkaar corresponderen en kleine geschenken uitwisselen. Daarnaast lukte het om via het Rode Kruis te corresponderen met de familie Loeb in Palestina. Vooral de brieven en verhalen van Leo Marcus zijn informatief over de onderduik van het gezin en bieden daarnaast goed inzicht in zijn karakter.

Zo vermeldt Leo meer dan eens dat hij blij was over voldoende geld te beschikken tijdens de onderduiktijd. Het gaf hem en Hilde waarschijnlijk het gevoel niet geheel afhankelijk te zijn van anderen en zo een vorm van eigenwaarde en zelfstandigheid te houden. In onderduik nabij Doetinchem bij dominee Van Linschoten schrijft hij: ‘Of course, I from my side did my best not to be a burden. I paid much for my lodging. To take someone into your home, especially if you do not need the money, is a certain sacrifice, and on top of that in occupied territory it is a great danger to hide a Jew, you can’t dismiss that. […] A reassurance for the moment is that we have enough cash reserves to live.[21] En in 1943 vermeldt hij terloops: ‘I am without work, without my business, without income, with only enough money to survive for probably another two years.[22]

Oudste dochter Frances vanuit haar onderduikadres elders op bezoek bij haar zussen Fina en Judith, vermoedelijk bij de familie Kershuis in Amsterdam, 1942 (bron: GFH, 67609)
Leo met dochter Judith tijdens de onderduik (bron: GFH, 67591)

 

Verder valt op dat Leo goed op de hoogte is van de ontwikkelingen in de buitenwereld. Als ondernemer houdt hij ook de economie in de gaten en neemt hij stelling tegen de hoge prijzen en de waardevermindering van het geld. Over de invloed van nazisme is hij duidelijk: ‘I had thought, which over time has been proven to be valid: the Germans were able to create a situation in which one is more afraid of the Jews than for the Jews and the measures against us.’ Daarbij floreren onder het nationaalsocialisme de kapitalistische uitspattingen, is zijn oordeel. ‘I believe ‘- en hier spreekt de zionistische geest van de kibboets -‘in a future domination of the communist idea. It will have to undergo some changes, based on the fact that the world has the largest number of poor and oppressed, who forever have been suffering and struggling for better circumstances. Seen in a larger context, everything grows and we receive it as humans for free from the Almighty who reigns over us from above.[23]

Leo toont zich erg teleurgesteld over de houding van de Nederlandse burger. In zijn brief aan de familie Loeb in Palestina van mei-augustus 1942 zegt hij hierover: ‘Those officials who signed a so called Aryan Declaration could stay on. It was in general difficult to find solidarity or resistance, the so highly praised characteristics of equality of the Dutch, notwithstanding a few good people. Fear, self-preservation, it all weighs heavier.’ Maar niet alleen hen, ook de Nederlandse Joden zelf valt veel te verwijten: ze gedragen zich te passief. En de Joodse Raad veroordeelt Leo in 1942 als Joods Verraad: ‘It should be enough to mention that this institution was dubbed as Jewish Betrayal. The Gestapo used and still uses it till today.[24]

Geboorte van dochter Leonie in 1943

In juni 1942 regelde Liesje dat Hilde enige dagen Leo kon bezoeken op zijn onderduikadres. Het gevolg was dat Hilde zwanger raakte. Liesje zorgde ervoor dat het paar samen in Laag-Keppel kon onderduiken en dat de bevalling op 14 maart 1943 kon plaats vinden in het ziekenhuis van Doetinchem. Het was echter te gevaarlijk om dochtertje Leonie in Laag-Keppel bij Leo en Hilde te laten onderduiken. Liesje regelde vervolgens dat de familie Aalders in Zwolle zich over de vondeling Leonie zou ontfermen. Leo vertelt: ‘Miss Liesje, who changed Leonietjes clothes and wrapped her in an curtain that was used for the purpose of obscuration.[…] Miss Liesje waited until it was completely dark, and then took Leonietje to Dr. Aalders. She rang the doorbell, put her package on the pavement and ran away fast.’

Dr. Aalders met Leonie Marcus op schoot, 1943 (bron: GFH, 67600)

Liesje had dit allemaal met Aalders doorgesproken. Het kind werd door dokter Aalders bij de politie als vondeling aangemeld en in het bevolkingsregister ingeschreven als aangenomen onder de naam Lineke Aalders. Kees Ribbens vermeldt hierbij dat op onbekende wijze werd voorkomen dat het meisje viel onder de 15 januari 1943 afgekondigde Duitse maatregel dat alle vondelingen als Jood werden aangemerkt.[25] Na de bevrijding moest Lineke Aalders in het begin niets hebben van haar biologische moeder Hilde Marcus. Gelukkig is dat na een tijdje helemaal goed gekomen. Leonie Marcus stierf op 4 september 1950, 7 jaar oud, aan hersenvliesontsteking. Mijn moeder is daar nooit overheen gekomen, zegt Fien Marcus.[26]

Na de oorlog

Het gezin Marcus in de zomer van 1946. Achter v.l.n.r.: Fien, moeder Hilde, Frances, vader Leo. Voor: Judith en Leonie (bron: GFH, 67595)

In 1945 keerde de gehele familie Marcus weer terug naar de Diezerstraat. In een brief aan dominee Anne Klunder beschrijft Leo de stand van zaken in mei 1945: ‘Huishoudelijk zijn wij normaal weer op streek dank zij ongekende prestaties van Hilde en juffr. Frank, zakelijk zal het nog wel wat duren […] Op het gebied van onze Joodsche gemeenschap is de ellende afgezien van die terugkwamen, zoo enorm en de verwoesting zoo funest, dat werkelijk de mogelijkheid voor een enigszins dragelijk herstel lang op zich zal doen wachten, het oude volk is thans bezocht zooals nog nimmer en we mogen dan trotsch zeggen en toch bleef het weer bewaard.[27]

De Joodse gemeente in Zwolle was na de oorlog zwaar gedecimeerd en aangeslagen. Er resteerde slechts een heel kleine groep en het was Leo Marcus die al zijn energie stak in de wederopbouw van de Zwolse kahilla. Van 1945 tot 1981 was hij de voorzitter van de Zwolse Joodse gemeente. De zoon van Abraham Marcus en Fina van Esso wilde de resten van de kahilla bij elkaar brengen en tot een levensvatbare gemeente vormen. En met resultaat, want de Zwolse Joodse gemeente bestaat nog steeds.

Een gemakkelijk man was hij niet bij de uitoefening van wat hij als zijn eerste opdracht zag. ‘Laten wij andere getuigen van de na-oorlogse periode aan het woord, dan ontmoeten wij Leo vaak als een ongemakkelijke, soms misschien zelfs als een onmogelijke man. Maar tegelijkertijd als een onverzettelijke Jood, geleid door één gedachte: de kille moest blijven bestaan, de sjoel in geen geval een monument worden. […] Maar als hier dan sprake mag zijn van ‘ruzie’, om het Joods te formuleren: ‘machloukes’, dan dient dit begrip wel geïnterpreteerd als: ‘Machloukes lesjeim sjomajim’ (een conflict met een ideële inslag)’, typeert Igor Cornelissen.[28]

Leo Marcus (midden) viert zijn 75e verjaardag in de synagoge, 1976 (bron: Collectie Overijssel, archief Mirjam Kan)

Ook het bedrijf moest weer worden opgebouwd. De slagerij aan de Diezerstraat was leeggehaald door de ‘arische’ beheerders en collega-slagers, die niet meer op de terugkomst van de koosjere slager hadden gerekend. Het Militair Gezag stelde Leo weer in het bezit van de slagerij en als een van de weinige koosjere slagerijen in het land startte de firma Marcus opnieuw. De slagerij heropende met een kleine afdeling koosjer vlees en een grotere afdeling niet-koosjer vlees. Er kon dus wel weer koosjer vlees aan de eveneens in 1945 respectievelijk 1952 heropende broodjeszaken in Den Haag en Rotterdam verkocht worden. Maar in de advertenties profileerden die zaken zich niet langer als koosjer, want de bedrijfsvoering volgde niet meer strikt alle voorschriften.

In 1957 opende Leo een wel geheel koosjere slagerij in Amsterdam, uiteraard ook weer Marcus geheten. In Amsterdam en omgeving was er immers nog wel voldoende vraag naar koosjere producten. De zaak in Zwolle ging dicht. Nadien zijn ook de broodjeswinkels in Rotterdam en Den Haag verkocht. Deze zaken bleven tot ongeveer 1990 nog wel de naam Marcus voeren. In 1981 trok de toen tachtigjarige Leo zich terug uit zaken en verkocht de koosjere slagerij in Amsterdam. Slagerij Marcus in Amsterdam bestaat nog steeds. Het is de enige overgebleven koosjere slagerij in Nederland.

Beeldmerk van slagerij Marcus in Amsterdam, 2023 (bron: www.slagerijmarcus.nl)

Epiloog

De zussen Frances, Fien en Judith emigreerden in de jaren vijftig naar Israël. In 1988 vertrokken ook Leo en Hilde naar Israël; ‘met bloedend hart’, zo schrijft de Zwolse Courant. Leo bekent: ‘Ja, wat dacht u, natuurlijk doet het pijn Zwolle te verlaten. Ik heb Zwolle groot zien worden, hier ben ik in 1901 aan de Diezerstraat geboren, hier roepen ze: ‘Eeh Marcus, lev ie nog’ als ik in een winkel kom. Dat is onvervangbaar.[29] Daar, in Israël, overlijdt Hilde in 1997, zevenennegentig jaar is ze geworden. Leo was toen al overleden, op 7 april 1990, negenentachtig jaren was zijn leeftijd.

Ik heb met grote vreugde het slagersvak uitgeoefend. Als ik opnieuw geboren zou worden en ik moest kiezen wat ik wilde worden: koosjere slager.[30]

Interview in de Zwolse Courant bij vertrek van Leo en Hilde naar Israël, 1988 (bron: GFH, 40897)

Verantwoording:

[1] De rituele slacht wordt ook wel sjechita genoemd. Het dier mag alleen geslacht worden door een speciale slachter, de zogeheten sjocheet. De sjocheet dient eerst gekeurd te worden door een rabbinaat.

[2] Zie voor genealogische informatie https://www.genealogiehellendoorn.nl en www.wiewaswie.nl.

[3] Aaltjes zoon Jacob (1866-1942, Zwolle) trouwde met Roosje Meijer (1866–1924), een slagersdochter uit Kampen, met wie hij aldaar een slagerij begon, de Friesche Vleeschhouwerij aan de Oudestraat 6. Na het overlijden van Roosje hertrouwde Jacob in 1928 met de weduwe Vrouwtje Blom (1875-1943, Sobibor). In 1937 is de slagerij in Kampen verkocht en verhuisde  het echtpaar naar de Brederodestraat 137 in Zwolle. Dochter Ester (1867-1928) trouwde met Aäron Salomons (1863-1938). Mietje (1869–1943, Sobibor) trouwde met Hartog Hes (1862-1943, Sobibor).

[4] https://www.joodserfgoeddenhaag.nl/de-broodjeswinkel-van-marcus-in-de-wagenstraat/  

[5] Mededeling van Harry Hes (kleinzoon van Mietje Marcus) die vertelt dat Max Hes, zijn vader, Izaak Marcus heel hoog had.

[6] Igor Cornelissen, Joods levensbeeld als Joods tijdsbeeld: ter gelegenheid van de tachtigste verjaardag van Leo Marcus (Zwolle 1981), p. 6 en 8.

[7] Mededeling van Harry Hes, zie noot 5.

[8] Igor Cornelissen, a.w., p. 6.

[9] POZC, 12 maart 1932.

[10] Risjes komt van het Hebreeuwse woord risj’oet, dat slechtheid betekent. Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[11] Mail van Fien Cohen-Marcus aan Gerrit Schaafsma, 28 september 2022.

[12] NIW, 5 april 1940, https://www.joodserfgoedrotterdam.nl/broodje-marcus/. Zie ook noot 4.

[13] Igor Cornelissen, a.w., p. 20.

[14] Collectie Overijssel, Archief 0232.2 Kamer van Koophandel Zwolle, Handelsregister, doss.nr. 268.

[15] Igor Cornelissen, a.w., p. 22. Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle 1995), p. 103.

[16] Het is een verwijzing naar Spreuken 31: 10-31, het loflied op de sterke vrouw. Leo benoemt Hilde zo in zijn brief aan Hildes familie in Palestina, geschreven in de periode mei-augustus 1942. Deze correspondentie bevindt zich in de Ghetto Fighters House Archives (GFH), https://www.gfh.org.il/eng Catalog no 40897, Letters and documents of the Marcus family from their time in hiding in the Netherlands.

[17] Selma Frank (1904-1977) was uit Duitsland gevlucht, nadat haar verloofde, de weduwnaar Hermann Guttmann gevangen was genomen en in de gevangenis was overleden. Hermann had 2 zonen, Walther en Alfred, waar Selma zich na zijn dood over ontfermde. Selma stuurde hen in 1939 naar Nederland in de hoop dat ze daar veilig waren. Selma zelf vluchtte eveneens naar Nederland en woonde aanvankelijk in het westen van ons land. Joden zonder de Nederlandse nationaliteit moesten de kuststreek in het najaar van 1940 verlaten, waarna zij bij de familie Marcus onderdak vond. In 1942 moest ook Selma onderduiken. Na veel omzwervingen belandde ze in 1943 bij de familie Sierk Sierd Schaafsma in Murmerwoude. Zij verbleef daar tot na de bevrijding. Na de oorlog kwam zoon Walther terug uit Bergen-Belsen. Hij had tuberculose en werd opgenomen in het sanatorium Zandhove buiten Zwolle. Leo Marcus bezocht hem daar regelmatig. Walther is later naar Israël gegaan. Zijn broer Alfred is vermoord in Auschwitz. Selma vertrok omstreeks 1947 naar de Verenigde Staten. Ze trouwde daar met Max Gruenfeld in New York, een weduwnaar met één zoon, Norbert.

[18] Onderduikadressen in alfabetische volgorde: familie Aalders, Zwolle; familie van der Berg, Garijp; familie Boetselaar, Amsterdam; familie Brouwer, Nes; familie van Dijk, Ternaard; familie Fennema, Amsterdam; familie Fortuin, Nes; familie Klunder, Eernewoude; familie Leegsma, Zwaagwesteinde; familie van Linschoten van, Laag-Keppel; familie Noy, Hoog-Keppel; familie Nijenberg, Wijhe; familie Schaafsma, Murmerwoude; familie Tielen, America; familie Verdenius, Friesland.

[19] GFH, Notes of Leo Marcus, 17 maart 1943, p. 3.

[20] T.J. Schaafsma (1937-2021), Het Elfde Gebod, gepubliceerd op  https://www.myheritage.nl/FP/custom.php?s=112398131&pageID=3.

Dit verhaal is geschreven ter gelegenheid van de postume uitreiking van de Yad Vashem onderscheiding en verhaalt over zijn vader Sierk Sierd Schaafsma, gemeenteontvanger te Murmerwoude, waar Selma Frank, Fien Marcus en haar ouders ondergedoken hebben gezeten. Zie ook noot 17.

[21] GFH, Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 2, 10-11.

[22] GFH, Notes of Leo Marcus, 14 maart 1943, p. 1.

[23] GFH. Brief aan de familie Loeb in Palestina, p. 6.

[24] GFH, Idem, p. 3.

[25] Kees Ribbens, a.w., p. 243.

[26] Zie noot 11.

[27] FGH, Brief aan Anne Klunder, 23 mei 1945.

[28] Igor Cornelissen, a.w., p. 24-25.

[29] Zwolse Courant, 1988.

[30] NIW, 4 oktober 1985.

Auteur:
Gerrit Schaafsma

Laatst bijgewerkt:
Maart 2023

Lampel-de Leeuwe

Salomon Lampel (1896-1974) en Johanna de Leeuwe (1909-2002)

Kolbuszowa

Salomon Lampel is op 3 maart 1896 geboren in Kolbuszowa, een kleine stad in het gelijknamige district, gelegen in Galicië-Lodomerië, in die tijd nog een kroondomein binnen de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie. Op een ansichtkaart van het marktplein van Kolbuszwowa uit 1912 prijkt dan ook een postzegel met de kop van keizer Franz Joseph I.

Salomons ouders waren Majer Lampel en Hene Stahl. Vader Majer was bontwerker. Hij vervaardigde shtreimels, bonthoeden die worden gedragen door gehuwde chassidische joden op de sjabbat en bij feestelijke gebeurtenissen. Het gezin telde 13 kinderen. De oudste was Elsa. Vader Majer stierf jong en het was Elsa die de kinderen opvoedde. [1]   

In 1910 telde het district Kolbuszowa 73.912 inwoners, waaronder 67.458 Rooms-Katholieken en 6.251 Joden (8,4%). Het Pools was de dominante taal, gesproken door ruim 73.000 inwoners. Het stadje Kolbuszowa huisvestte ruim 2.000 Joden. [2] Toen na 1918 de Donaumonarchie uiteenviel, kwam  Kolbuszowa (weer) in Poolse handen. Na 1919 bezit Salomon derhalve de Poolse nationaliteit.

Marktplein van Kolbuszowa, 1912 (bron: kehilalinks.jewishgen.org)
Galicië-Lodomerië op de staatkundige indeling anno 2022 en de administratieve indeling in 1914. Pijl wijst naar het district Kolbuszowa (bron: Wikimedia Commons)

Militair tijdens de Eerste Wereldoorlog

Tijdens de Duitse bezetting was het gezin Lampel lang ondergedoken bij koster Gerrit van Tongeren, Kerkstraat 4 in Oldenbroek. Salomon heeft daar verteld dat hij geboren en getogen was in Duitsland en dat hij als Duits soldaat in de Eerste Wereldoorlog had gevochten. [3] Vanuit de – alras onjuist gebleken – veronderstelling dat Duits-Joodse oorlogsveteranen zouden worden ontzien, heeft Salomon stappen ondernomen om hiervoor bewijs te verzamelen. Op 2 december 1942 bevestigden de Vereinigte Wehrevidenzstellen in Wenen dat Salomon Siegmund (!) Lampel van 15 april 1915 tot 30 november 1919 had gediend in het Oostenrijks-Hongaarse leger. [4] De Donaumonarchie streed tijdens de Eerste Wereldoorlog aan de zijde van het Duitse keizerrijk. Salomon had in de strijd een schotwond  opgelopen in zijn rechtervoet en hem is wegens betoonde dapperheid het bronzen Karl Truppenkreuz verleend. [5] Opmerkelijk is dat de naam Siegmund is toegevoegd.

Bewijs van militaire dienst tijdens de Eerste Wereldoorlog (bron: Rosalyn Tracy)

Vertrek uit Kolbuszowa

Na de Eerste Wereldoorlog was het leven voor Joden in het Poolse Kolboszowa zeker niet aangenaam – eufemistisch uitgedrukt. Zo vond er in mei 1919 een pogrom plaats die in haat en heftigheid doet denken aan de Kristallnacht in Duitsland in november 1938: ‘Mobs of peasants roamed the streets beating Jew they came upon. The windows of Jewish shops and homes were shattered and the stores stripped of their wares. Sacks of clothing, food, hardware, anything portable, useful or not, were hauled off by the looters. They pounded on the doors and dragged Jewish men and women from their homes and paraded them through the streets, taunting them, beating them, spitting on them, raping them, breaking them, and eventually, killing them. […] Flight was the only escape possible. […] The Polish people were euphoric, and what better way could be found to express their euphoria over their freedom than to stage a pogrom against their neighbors, the Jews’. [6] Reden genoeg voor Salomon om na zijn demobilisatie niet naar Kolbuszowa terug te keren.

Salomon Lampel in Keulen

Salomon besloot om in Keulen te gaan wonen. Uit een door de Keulse politie in 1924 afgegeven bewijs van goed gedrag blijkt dat hij sinds 24 juni 1919 een woonadres had in die stad: Heinsbergstrasse 15. Wellicht heeft hij geprobeerd om vandaaruit naar Amerika te emigreren, want daarvoor had de aanvrager dergelijk bewijs nodig. Sinds de negentiende eeuw waren grote aantallen Joden uit de shtetls van Midden-Europa hem hierin voorgegaan.

Bewijs van goed gedrag, Keulen 1924 (bron: Rosalyn Tracy)

Huwelijk met Johanna de Leeuwe

Als Salomon al van plan was om naar Amerika te emigreren, dan is dat niet gelukt. Waarom hij daarna voor Nederland heeft gekozen is niet bekend, maar hij is in elk geval in Nijmegen terecht gekomen. Vanuit die stad vestigde hij zich begin januari 1927 aan het Gasthuisplein 27 in Zwolle. [7] Hij vond werk als horlogemaker bij juwelier Steltman, destijds de grootste juwelier van Zwolle. [8]

Bij Steltman leerde hij zijn latere vrouw Johanna de Leeuwe kennen. Het moet liefde op het eerste gezicht zijn geweest. ‘My grandfather was 13 years older than my grandmother, but supposedly as soon as they met, he wanted to marry her’, aldus  kleindochter Rosalyn. Al op 20 september 1928 gaat het paar in ondertrouw en het huwelijk vond op 9 oktober 1928 plaats in Zwolle. Salomon is dan 32 jaar, Johanna 19. En nog op hun trouwdag verhuisde het paar naar Amsterdam, Eerste Anjeliersdwarsstraat 6, maar in april van het volgende jaar keerden zij weer terug naar Zwolle. [9]

Over Johanna de Leeuwe is weinig bekend. Zij is dochter en enig kind van Herman de Leeuwe (1883-1938), gehuwd met Sara Ricardo (1883-1943). Herman de Leeuwe handelde in paraplus. Hun dochter Johanna is geboren in Amersfoort op 19 februari 1909.

Juwelier Salomon Lampel

Salomon opende op 13 april 1929 een eigen zaak aan de Steenstraat 10. De zaken gingen blijkbaar goed, want al na vier jaar huurde Salomon een pand aan de meer prestigieuze Melkmarkt 24, dat op zaterdag 8 juli 1933 geopend werd. Het Overijsselsch Dagblad beschrijft op 18 juli de Horlogerie S. Lampel in lovende termen: ‘Heden opent de heer S. Lampel in het perceel Melkmarkt 24 een nieuwe zaak in uurwerken, goud- en zilverwerken. Deze zaak, waarin voorheen gevestigd was de kapperszaak van den heer Bloks, heeft een heel ander aanzien gekregen. Er zijn twee stofvrije etalages aangebracht welke zeer practisch en aantrekkelijk zijn ingericht. In de winkel zelve zijn zoowel in de toonbank als langs de muren vitrines en toonkasten, waarin de goud- en zilverwerken keurig en goed overzichtelijk liggen tentoongesteld. Ook het overige deel van den winkel ziet er allerkeurigst en aantrekkelijk uit, terwijl de verlichting modern en afdoende is. De heer Lampel toont bij ons bezoek verschillende voorwerpen, zooals het kleinste en de modernste horloges, alsmede goud- en zilverwerken. Een kijkje in de etalages en winkel loont dan ook alleszins de moeite’.

Opening juwelierszaak Steenstraat 10 (bron: POZC, 12-4-1929)
Etalage Melkmarkt 24 (bron: POZC, 5-7-1934)

Nederlanderschap

Op 8 april 1937 is Salomon tot Nederlander genaturaliseerd. [10]  Hij voldeed aan de gestelde voorwaarden van vijfjarige ononderbroken vestiging in Nederland, geen politiek activisme en – last but not least – in staat in het eigen levensonderhoud te voorzien. Salomon kon de vereiste 200 gulden waarborg betalen, een bedrag dat velen niet konden ophoesten. Hij werd derhalve geschikt geacht om burger te worden van het Koninkrijk der Nederlanden.

Dochter Hene Sara Lampel

Op 15 oktober 1929 wordt dochter Hene (ook wel: Hennele) Sara geboren. Roepnaam Hennie.  Hennie was geen vlotte leerling op de lagere school, ze had wat moeite met leren. Dat is althans op te maken uit een overzicht van de leerlingen van de Joodse Lagere School te Zwolle, schooljaar 1941/1942. Hennie is dan twaalf, maar zit nog in klas 5. Was het hierom dat ze wel ‘gekke Hennie’ werd genoemd? [11]

Hennie Lampel als bruidsmeisje bij het huwelijk (20-8-1935) van Barend Davidson (1907-1943) met Margot Keizer (1904-1998). Max Walg is bruidsjonker (bron: Hans Davidson)
Hennie Lampel op weg naar school, 1940 (bron: Willem van Norel, Joods leven in Elburg, p. 248)

 

 

Juwelierszaak onteigend

Het Nederlandse burgerschap beveiligde Salomon noch zijn gezin toen de oorlog uitbrak in 1940. Alle Duitse maatregelen tegen de Joden troffen ook het gezin Lampel en de horlogerie aan de Melkmarkt. Op 2 oktober 1941 vernam Salomon dat Julius Stanlein uit Groningen was aangesteld als bewindvoerder om zijn zaak te liquideren. Feitelijk betekende het dat Salomon was onteigend in het kader van de verwijdering van Joden uit het economisch leven. En dan gaat het snel. Op 20 mei 1942 vernam zijn clientèle uit de krant dat Horlogerie Suisse, horlogemakerij en kleinhandel in goud- en zilverwerken, was geliquideerd. Het gezin Lampel zat zonder inkomsten, want de opbrengsten van de liquidatie moesten worden gestald bij de roofbank Lippmann, Rosenthal & Co.

Arrestatie van Salomon in juli 1942

Evenals tientallen andere Zwolse Joodse mannen kreeg Salomon Lampel op 5 juli 1942 een oproep om zich op 7 juli bij het Zwolse arbeidsbureau te melden voor een medische keuring met het oog op tewerkstelling in een werkkamp elders in Nederland. Een aantal mannen, onder wie Salomon Lampel, kwam op voorstel van Siegfried de Groot in diens woning aan de Sassenstraat 3 op de avond van 6 mei bij elkaar. Om de kans op afkeuring te vergroten had Siegfried de Groot zijn vrienden voorgesteld de hele nacht door te halen en wakker te blijven met kaarten of het kijken van films.

De mannen werden echter verraden door de Zwolse rijwielhandelaar Johan Geerink, een NSB’er die de bijeenkomst aangaf bij de waarnemend commissaris van politie in Zwolle Willem de Bouter, een vurig nationaalsocialist. [12] Alle aanwezigen werden door de Zwolse politie gearresteerd: Siegfried de Groot en zijn vrouw Bertha Lippers, Izaac de Leeuwe, Levie Israëls, Salomon Lampel, Eduard Anholt en Menno Jacob van Zuiden.

Gevraagd naar de reden van hun arrestatie had Lampel te horen gekregen dat de mannen een verboden communistische bijeenkomst hadden gehouden. De arrestanten waren vervolgens ter beschikking gesteld van de Sicherheitspolizei in Arnhem. Bertha Lippers, Eduard Anholt en Salomon Lampel zijn uit handen van de Duitsers geraakt. Hoe is onbekend. De anderen zijn bij wijze van afschrikking gedeporteerd naar het concentratiekamp Mauthausen en daar vermoord.

Siegfried de Groot had een film van Mickey Mouse willen vertonen. [13]

Lampels juwelierszaak onteigend door de nazi’s (bron: Collectie Overijssel, Handelsregister Zwolle, nr 4565)
Politieverslag van de arrestatie op 6 juli 1942 (bron: Collectie Overijssel, Politiearchief Zwolle, inv.nr. 33)

Onderduik 1942-1945

Na deze ervaring duikt het gezin onder. Aanvankelijk vonden Salomon en Johanna via bevriende artsen onderdak in het Sophia Ziekenhuis aan de Rhijnvis Feithlaan. Dochter Hennie kreeg onderdak in de Koestraat 9a bij Bentsion Baruch Hirsch, zoon van opperrabbijn Juda Samuel Hirsch. [14] Onbekend is hoe door deze artsen is geïntervenieerd. Wel is bekend dat zowel het Sophia Ziekenhuis als het Rooms-Katholieke ziekenhuis aan de Weezenlanden onderdak hebben geboden aan Joodse onderduikers. De aan het Sophia Ziekenhuis verbonden chirurg Jean C.P. Eeftinck Schattenkerk zat in het verzet. [15] Tevens heeft hij samen met de Deventer schoolarts Jean J. Brutel de la Rivière en de Haarlemse huisarts Jan Roorda in het stationskoffiehuis te Zutphen de organisatie van het artsenverzetswerk opgericht, genaamd Medisch Contact. [16]

Na een verblijf van 6 weken in het ziekenhuis is de hele familie ondergebracht in Oldebroek bij de familie Van Tongeren, toen koster. Toen het daar te gevaarlijk werd, is Salomon met zijn vrouw vanaf 18 januari 1945 bij een ander gezin in Oldebroek ondergedoken, terwijl dochter Hennie in Elburg een plek kon vinden. Daar was haar laatste adres een pand aan de Mheenpoortstraat. Na de bevrijding werd Hennie met haar ouders herenigd.

Heropening Lampel’s Horlogerie

Officieel heropende Salomon Lampel op 3 mei 1946 zijn juwelierszaak aan de Luttekestraat 40, maar het handelsregister vermeldt de vestiging aan de Luttekestraat al op 23 juli 1945. De (oude) naam Lampel’s Horlogerie Suisse was inmiddels gewijzigd in Lampel’s Horlogerie. Aan de gevel van het pand kwam een grote klok te hangen met daarop reclame voor PONTIAC  – toen een bekend horlogemerk. Eddy de Weerd (1929-2012) herinnerde zich nog dat dochter Hennie met een auto door de stad reed waarop als reclame voor de zaak eveneens een klok was gemonteerd. [17]

Dat Salomon al vrij snel na de oorlog in staat was om zijn zaak te heropenen, is wellicht dankzij gaven uit Amerika. Elsa, de oudste zus van Salomon, die al voor de oorlog naar Amerika was geëmigreerd, stuurde regelmatig pakketjes naar haar broer in Zwolle. Kleindochter Rosalyn: ‘Aunt Elsa was a business woman who owned a leather factory that made pocketbooks and was rather successful. […] After the war, it was this sister that continued to send many packages to Zwolle to my grandparents. With the help of the items she sent, my grandparents were able to re-establish their lives and reopen the jewelry store they had before the war. My mother always told me how Elsa sent so many packages that the Lampels got the most packages from anyone in Zwolle’.

Salomon en Johanna in hun heropende zaak aan de Luttekestraat 40, 3 mei 1946 (bron: Van Norel, p. 248)
Gezinsfoto, 1947 (bron: Van Norel, p. 250)

Hennie Lampel huwt Abraham Tracy

Hennie is na de oorlog wel verloofd geweest met een stadgenoot, maar zij heeft die verloving verbroken. Toen besloten haar ouders dat hun dochter maar naar tante Elsa in Amerika moest gaan, waarschijnlijk met de bedoeling daar een echtgenoot te vinden. Zij vertrok op 22 december 1952 met de Rijndam uit Rotterdam. De overtocht kostte het voor die tijd niet onaanzienlijke bedrag van 190 gulden. In het huis van tante Elsa heeft zij waarschijnlijk Abraham Tracy ontmoet. Over hem is weinig bekend. Eddy de Weerd vertelde dat Abraham Tracy een zeer vrome Jood was; hetzelfde wordt overigens gezegd van Hennie.

Abraham en Hennie verloofden zich op 27 februari 1953 in New York, kort daarna gevolgd door een burgerlijk huwelijk. [18] De belangrijkste reden voor dit snelle huwelijk was dat immigratieverzoeken sneller werden behandeld als het om getrouwde partners van Amerikanen ging. Even zo goed moest Hennie nog een jaar wachten op toestemming zich definitief in de Verenigde Staten te vestigen. En daarom keerde Hennie als getrouwde vrouw terug naar Zwolle om in het ‘wachtjaar’ op 2 mei 1954 op traditionele wijze (onder de choepah) in de Zwolse synagoge te trouwen met Abraham, die per vliegtuig naar Nederland was overgekomen. [19] Vrijwel direct na deze plechtigheid keerde het paar terug naar New York. Op 12 mei 1954, aan boord van de Nieuw Amsterdam, dankten Hennie en Abraham per advertentie voor de zeer vele blijken van belangstelling die zij bij hun huwelijk mochten ondervinden.

Het echtpaar Tracy kreeg twee dochters: Rosalyn (1955) en Clare Suzan (1963). Ten tijde van het schrijven van dit artikel is Abraham overleden en leeft Hennie in een verzorgingshuis.

Hennie Lampel en Abraham Tracy, 1954 (bron: Van Norel, p. 248)

Salomon en Johanna in New York

Op 15 januari 1955 emigreerden ook Hennie’s ouders naar Amerika. Met de Rijndam voeren zij naar Southhampton, waar ze overstapten op de Queen Mary. Kort daarvoor, op 5 november 1954 had de totale uitverkoop van Lampels juwelierszaak plaatsgevonden en op 15 december was mej. W.G. Zetsma de nieuwe eigenaresse geworden. [20]

Op 6 september 1960 werd Salomon Lampel officieel Amerikaans staatsburger. Hij woont dan op de 25th Avenue in Brooklyn, New York. Zijn vrouw Johanna kreeg ook deze nieuwe status. Emigratie was aanvankelijk geen succes, althans niet voor Johanna. Zij kon maar moeilijk wennen aan het leven in New York. Zij miste het haar familie en het zo vertrouwde Zwolle. Salomon en Johanna keerden terug naar Zwolle, maar nu speelde vooral bij Salomon het gemis aan zijn dochter, kleinkind en zeker ook zijn oudste zus Elsa met wie hij een nauwe band onderhield. Hij wist zijn vrouw ervan te overtuigen weer terug te keren naar de Verenigde Staten, waar zij zich in november 1963 definitief vestigden. Elsa overleed in 1976.

Bewijs van Salomons naturalisatie tot Amerikaan, 1960 (bron: Rosalyn Tracy)

Verbonden met Israël

Salomon Lampel, geboren in 1896 in Kolbuszowa in Galicië, een landstreek in de Dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije, soldaat in het leger van de Habsburgers, tot Pool geworden na de Eerste Wereldoorlog, in 1928 in Nederland getrouwd met Johanna de Leeuwe en tot Nederlander genationaliseerd in 1936, ondergedoken in de Tweede Wereldoorlog, naar Amerika geëmigreerd in 1955 en Amerikaan geworden in 1960, stierf op 13 oktober 1974 in de Verenigde Staten. En nog was zijn tocht nog niet ten einde.

Salomon voelde zich nauw verbonden met Israël. Op zijn 75e verjaardag (3 maart 1971) werd hij door zijn familie bij wijze van cadeau ingeschreven in het Sefer Hazahav, het Gouden Boek van het Joods Nationaal Fonds in Jeruzalem. Salomons lichaam is overgebracht naar Israël, alwaar hij in Jeruzalem begraven is op de begraafplaats Har Hamenoechah. [21] Zijn leeftijd was 78 jaren. Op 11 september 2002 overleed Johanna de Leeuwe, 93 jaar. Zij is bij haar man in Jeruzalem begraven.

Verantwoording


Tekst:
Gerrit Schaafsma
Laatst bijgewerkt:
September 2022

Bronnen en Literatuur

[1] Veel informatie over de familiegeschiedenis is afkomstig van Rosalyn Tracy, kleindochter van Salomon en Johanna Lampel-de Leeuwe. E-mails uit 2022 in bezit van de auteur.

[2] https://de.wikipedia.org/wiki/Bezirk_Kolbuszowa.

[3] https://sjoelelburg.nl/joodse-onderduiklocaties/oldebroek-kerkstraat-4-g-van-tongeren.

[4] Deze militaire personeelsadministratie is thans ondergebracht bij het Österreichisches Staatsarchiv in Wenen, https://www.archivinformationssystem.at/detail.aspx?ID=6695.

[5] https://nl.wikipedia.org/wiki/Karel-Troepen-Kruis.

[6] Norman Salsitz with Stanley Kaish, Three Homelands, memories of a Jewish Life in Poland, Israel, and America (New York 2002), p. 14.

[7] Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC), 8 -1-1927.

[8] Willem van Norel, Joods Leven in Elburg. Gedenkboek (Oudheidkundige vereniging Arent thoe Boecop 2014), p. 248

Genoemde juwelier Steltman is Johannes Lubbertus Steltman (1879-1930), getrouwd met Frederika Rijkmans (1891-1973). Hij was een zoon van Lubbertus Steltman, een goud- en zilversmid uit Steenwijk en familie van Johannes Steltman (1891-1961), die een (wereld)beroemde goud- en zilversmid zou worden, met een winkel in Den Haag. Kenmerkend voor diens ontwerpen zijn bloemen- en plantenmotieven en dan vooral de lotusbloem.

[9] POZC, 13-4-1929.

[10] Wet van 8-4-1937, Staatsblad 1205.

[11] Eddy de Weerd (1929-2012), geïnterviewd door Hans Davidson in de jaren 1990. Geluidsopname in bezit van Hans Davidson.

[12] Meer informatie over deze fietsenhandelaar is te vinden in een bijdrage voor het televisieprogramma Pointer, geschreven door Tanne van Bree en Thomas Mulder, https://pointer.kro-ncrv.nl/van-fietsenhandelaar-tot-foute-vastgoedeigenaar-en-joden-verrader

[13] Ad van Liempt, Jodenjacht. De onthutsende rol van de Nederlandse politie in de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2011), p. 271.

[14] Willem van Norel beschrijft in zijn boven aangehaald werk de onderduikgeschiedenis meer in detail. Zie ook: https://elburginoorlogstijd.nl/mobilisatie-en-bezetting/educatie-primaironderwijs/onderduik-po/hennylampel/.

[15] Kees Ribbens, Bewogen jaren. Zwolle in de Tweede Wereldoorlog (Zwolle 1995), p. 156-159.

[16] M.J. van Lieburg, Vergeten helden, in: Medisch Contact, 30-03-2009, nr. 18, p. 64.

[17] Zie noot 11.

[18] Nederlands Israëlitisch Weekblad (NIW), 27-2-1953.

[19] NIW, 16-4-1954.

[20] POZC, 30-10-1954, NIW, 21-1-1955.

[21] NIW, 8-11-1974

Frank-Prins

Aron Frank (1865-1928) en Esther Prins (1868-1934)

Aron Frank ziet het levenslicht in Nijmegen op 2 december 1865. Zijn ouders waren de koopman en godsdienstleraar Abraham Frank (1831-1885) en Sara Goldsmit (1840-1911). Hij trouwt op 21-12-1892 in Amsterdam met zijn volle nicht Esther Prins, dochter van Simon Prins (1836-1922) en Judic Goldsmit (1838-1907). Esther is in Amsterdam geboren op 8 augustus 1868. Aron Frank overlijdt plotseling in Zwolle op 28 januari 1928. Esther verhuist in de loop van dat jaar naar Amsterdam, waar zij op 17 maart 1934 de ogen sluit.

Kinderen

Uit het huwelijk zijn in Zwolle tussen 1894 en 1904 drie zoons en vijf dochters geboren. Uit 1909 dateert onderstaande foto van Aron en Esther met al hun kinderen. Staand van links naar rechts: Judic (Ju) 1898-1976, Sara (Selma) 1894-1943, Simon 1894-1945, Abraham (Bram) 1895-1943 en Maurits (Mau) 1899-1943. Zittend van links naar rechts: Flora 1901-1943, Aron, Rosette (Ro) 1904-2001, Esther en Rebecca (Bep) 1902-1981.

Gezin Frank-Prins, 1909 (bron: Elly Matz-Frank)

Na hun jeugd in Zwolle vestigen alle kinderen zich elders. Abraham en Maurits treden in de voetsporen van hun vader en worden voorzanger. Alleen de dochters Judic, Rosette en Rebecca overleven de Sjoa. Rosette doorstond als lid van de Philipsgroep de gruwelen van Auschwitz.

In dienst van de Zwolse Joodse gemeente

In 1890 krijgt Aron een aanstelling als secretaris van de Israëlitische gemeente en leraar aan de Joodse godsdienstschool in Zwolle. Tevens fungeert hij als voorzanger (chazan), met regelmaat ook in de sjoel in Kampen. In deze hoedanigheid leidt hij de synagogedienst. In 1881 is hij door de examencommissie van het Nederlands Israëlitisch Seminarium toegelaten als godsdienstleraar van de laagste rang, waarna hij tot zijn beroeping in Zwolle werkzaam is in Gorcum. In 1892 rondt hij de studie voor godsdienstleraar van de middelste rang met succes af. Tot het einde van zijn leven, gedurende een periode van 36 jaren, heeft hij de Zwolse gemeente gediend. Generaties Joodse kinderen uit Zwolle hebben van hem les gekregen in kennis van de Thora, Hebreeuws en de Joodse tradities. Ook aan het gymnasium Celeanum doceerde hij het vak Hebreeuws.

De ingebruikname van de nieuwe synagoge in 1899 betekent ook voor Aron Frank een hoogtepunt in zijn carrière. Op 19 mei van dat jaar opent hij de reeks inwijdingsplechtigheden met een toespraak bij de onthulling van een gedenkplaat in de synagoge met de namen van grote donateurs. Namens het bestuur spreekt hij hulde uit voor alle betrokkenen bij de bouw en financiering. Hij benadrukt dat in het hele proces ook nauwgezet de godsdienstige voorschriften zijn gevolgd.

Als secretaris van de Joodse gemeente ondersteunt Aron niet alleen het bestuur, maar ook verschillende Joodse verenigingen en pieuze genootschappen in Zwolle. Bijvoorbeeld de in 1910 mede door hem opgerichte vereniging ter ondersteuning van nooddruftige ouderen. De belangen van de Joodse godsdienstonderwijzers behartigt hij als voorzitter van de Overijsselse afdeling van Achawah, de Bond van Israëlitische Godsdienstonderwijzers in Nederland. Ook is hij jarenlang lid van het landelijk bondsbestuur.

Opperrabbijn Samuel Juda Hirsch (1872-1941), in Zwolle geïnstalleerd in 1902, ambieert strikt herstel van het traditionele en orthodoxe Jodendom, gebaseerd op de Thora en de traditie. Godsdienstige opvoeding en onderwijs zijn daarbij cruciaal. De rabbijn vindt in Aron Frank een geestverwant. Hirsch memoreert na Franks overlijden onder meer diens grote kennis van de Thora en de Joodse tradities, alsmede zijn grote betekenis als vicevoorzitter van de door Hirsch opgerichte Zwolse afdeling van Reisjies Chochmoh (begin der wijsheid), een genootschap voor onderwijs en Thorastudie.

Aron Frank, begin 1928 (bron: Elly Matz-Frank)
Grafsteen van Aron Frank op de voormalige Joodse begraafplaats aan de Willemsvaart. De grafsteen is verdwenen tijdens de oorlog of bij de ontruiming van de begraafplaats (bron: Elly Matz-Frank)

Dienende echtgenote

Naar de normen van de tijd draagt Esther Frank primair de zorg voor haar grote gezin en de opvoeding van de kinderen. Daarnaast past het de echtgenote van een orthodoxe godsdienstleraar sociaal werk te doen en haar echtgenoot waar mogelijk te assisteren. Vanaf de oprichting in 1910 tot haar vertrek uit Zwolle in 1928 is zij een van de drijvende krachten in de damesvereniging Ahawas Chesed ter ondersteuning van behoeftige kinderen die de godsdienstschool bezoeken.

Esther Frank-Prins (bron: Elly Matz-Frank)

Verantwoording

Bronnen en literatuur
Jaap Hagedoorn, Hirsch, Samuel Juda (1872-1941), in:  http://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn3/hirsch. 
Mirjam Kan, Frank-Prins, Aron en Esther, ca. 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Bevolkingsregisters en burgerlijke stand van Amsterdam en Zwolle.
Correspondentie van Mirjam Kan met Elly Matz-Frank, 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
https://www.geni.com/family-tree/index/6000000012230221123
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Kranten Nieuw Israëlitiesch Weekblad, 1893, 1899, 1910, 1928 en Provinciale Zwolsche en Overijsselsche Courant, 1881 via www.delpher.nl  
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Reisjies-chochmo: https://www.joodsamsterdam.nl/reisjies-chochmo
www.wiewaswie.nl
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Augustus 2022

 

 

 

 

 

 

 

Stibbe, Siegfried Hartog

Siegfried Hartog Stibbe (1886-1943)

Siegfried Hartog Stibbe kwam op 2 juni 1886 in Zwolle ter wereld als het negende kind van koopman en antiquair David Stibbe (1846-1927) en Rika van Gelderen (1847-1931). Zijn roepnaam was Hartog, ook wel Harrie. Als musicus trad hij ook op onder de naam Henri Stibbe.

David Stibbe en Rika van Gelderen (bron: Van Gelderen, Fragmenten, 31)
Stedelijk Muziekkorps Zwolle, ca 1900 (bron: Collectie Overijssel, NL-ZlHCO_1679_5845_0001) Klik op de foto voor een vergroting

 

Hartog trad niet in de voetsporen van zijn vader. Hij werd musicus. De basis voor zijn carrière is gelegd op de Zwolse stedelijke muziekschool en als lid van het stedelijk muziekkorps. Dit muziekkorps van de Dienstdoende Schutterij heeft tot 1924 bestaan. Het Gewandhausorchester in Berlijn benoemde hem tot eerste fagottist, zo meldt De Avondpost van 15 juli 1907. Die zomer verhuisde Hartog naar de Duitse hoofdstad.

Op 29 januari 1912 trouwde Hartog in Danzig met Anna Augusta Weber, geboren op 16 augustus 1890 in Stenn en van Lutherse komaf. Het paar bestendigde hiermee een al langer bestaande relatie. Op 9 juni 1909 was in Berlijn hun zoon Kurt Arthur Max geboren.

Pendelen tussen Duitsland en Nederland

Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwam het gezin naar Nederland. In september 1917 vestigde het drietal zich vanuit Amsterdam in Rotterdam. Na een verblijf van enkele weken aan de Zwolse Thorbeckegracht keerden zij in februari 1918 weer naar Duitsland terug.

Foto-ansicht van Kurt Stibbe aan zijn oom en tante Eduard en Duifje Bilderbeek Stibbe, 1921 (bron: Eddy de Weerd)
Uiterst rechts: Kurt en zijn vader Siegfried. Plaats, datum en overige personen onbekend (bron: Lilian Stibbe)

 

Wellicht onder druk van het sterk opkomende antisemitisme in Duitsland kwam Hartog op 9 november 1932 vanuit Berlijn weer in Zwolle wonen in de Van Hattumstraat 2a. Hij is dan gescheiden van Anna Augusta Weber. Op 17 juli 1933 vertrok hij vanuit Zwolle naar Amsterdam.

Daar hertrouwde hij op 26 augustus 1937 met Elisabeth Alexandrine Swart, geboren te Amsterdam op 11 november 1896. Er was enige noodzaak, want twee maanden later, op 21 oktober, werd hun dochter Rosalie geboren. Zij is vernoemd naar Elisabeths moeder, Rosalie Swart-Wolff, die op 24 november 1940 in Amsterdam zou overlijden. Het paar ging aan de Plantage Kerklaan 12 I wonen, in een wijk waar veel Joodse Amsterdammers woonden.

Muzikale carrière

Volgens het bericht in De Avondpost uit 1907 speelde Hartog fagot bij het Gewandhausorchester in Berlijn. In zijn verdere loopbaan komen we hem echter tegen als violist in zowel het klassieke als het meer populaire genre. De overlevering wil dat hij concertmeester is geweest bij het Berlijns Philharmonisch Orkest. In de archieven van dit orkest is hiervoor evenwel geen bewijs gevonden: ‘Leider kann ich gar keine Informationen zu Siegfried Hartog Stibbe bei uns in der Dokumentation finden. Es könnte sein, dass er als Aushilfe mitgewirkt hat, aber er war nicht Orchestermitglied’, aldus de archiefafdeling van de Berliner Philharmoniker. Eenzelfde uitkomst leverde onderzoek in het archief van het Gewandhausorchester, dat overigens niet in Berlijn maar in Leipzig zijn thuisbasis heeft.   

Dit neemt niet weg dat hij zeker als klassiek violist optrad. Ook in Nederland, getuige de aankondiging van zijn optreden voor de R.K. Radio-Omroep in Hilversum in juli 1927. In december 1936 trad hij met een sopraan en pianist op tijdens een samenkomst te Arnhem van de Vereniging van uit Duitschland uitgeweken Nederlandsche Joden.

Omdat zijn werk als klassiek musicus waarschijnlijk onvoldoende inkomen opleverde, leidde hij ook populaire ensembles. Als primas had hij veel succes. De enige bewaard gebleven foto van Hartog Stibbe als musicus toont hem in die rol.

Hartog Stibbe geeft als Stehgeiger leiding aan zijn orkest. Datum en plaats onbekend (bron: Lilian Stibbe)

Dat Stibbe het meer populaire werk zeker niet schuwde bleek tijdens zijn korte verblijf in Rotterdam in de herfst van 1917. Op zaterdag 1 september vulde concertzaal De Vereeniging aan de Schiekade zich met drommen mensen om te genieten van het optreden van ‘Mr. Masseltoff, Eccentric American Conductor, Henri Stibbé (sic!), Viool Virtuoos, en hun 14 man sterke Elite Heeren-Orkest’. Klaarblijkelijk een vermakelijke combinatie van de ‘komiekerigheid’ van Masseltoff die tegelijkertijd een vakbekwame dirigent bleek, met als pendant de serieuze en technisch vaardige violist Henri Stibbe. Achter de artiestennaam Mr. Masseltoff ging schuil de kleurrijke performer, musicus en dirigent Frank Douglas Groundsell (Southampton 1889-Glasgow 1941). Het is niet ondenkbaar dat Stibbe en Groundsell elkaar kenden uit het circuit van ragtime- en jazzorkesten in Berlijn.

Rotterdamsch Nieuwsblad, 1 september 1917
Frank Douglas Groundsell, ca 1913 (bron: Familie Songhurst via https://grammophon-platten.de/page.php?477)

Laatste levensjaren

Als medewerker van het bureau culturele zaken van de Joodse Raad was Hartog in het bezit van een Sperre, een achteraf gezien tijdelijke, vrijstelling van ‘tewerkstelling in het Oosten’ zoals de bezetter de deportatie naar de vernietigingskampen eufemistisch betitelde. Onder deze Sperre vielen ook zijn vrouw en dochtertje. Naarmate het aantal Joden door deportaties steeds verder slonk, moest ook het ambtelijk apparaat van de Joodse Raad krimpen. Op 9 april 1943 vertrokken Hartog, Elisabeth en Rosalie vermoedelijk vanuit de Hollandsche Schouwburg per tram naar Amsterdam CS of Amsterdam Muiderpoort, vervolgens per trein naar station Vught en daarna te voet naar het gelijknamige concentratiekamp. In Vught staat hij te boek als ‘Kürschner’ (bontwerker) en dirigent. Wellicht was hij in het kamp tewerkgesteld als bontwerker. Er zijn geen aanwijzingen dat hij dit werk ook voor de oorlog deed.

Na verblijf van een maand in Vught werden zij op 8 mei naar Westerbork gedeporteerd en drie dagen later naar Sobibor, samen met nog 1443 lotgenoten. Hartog, 56 jaar oud, Elisabeth, 46 jaar oud en Rosalie, 5 jaar oud zijn daar onmiddellijk na aankomst op 14 mei 1943 vermoord. Hun as rust anoniem in de asheuvels op het voormalige kampterrein.

Joodse Raad Kaart van Siegfried Stibbe met vermelding van de Sperre (bron: www.oorlogsbronnen.nl)

Hartog Stibbestraat

Zwolle is zijn muzikale zoon niet vergeten. In 1989 heeft de gemeente Zwolle een straat naar hem vernoemd: de Hartog Stibbestraat in de wijk Zwolle-Zuid.

Zoon Kurt Arthur Max Stibbe

Kurt is in maart 1934 vanuit Berlijn ingeschreven in Amsterdam, waar hij op 3 april 1940 trouwde met Wilhelmina Elisabeth (Wil) de Vries (Amsterdam 10 januari 1916- Amsterdam 31 maart 2009). Onder de artiestennaam Carlo Alberti trad hij zijn hele leven op als violist en leider van populaire orkesten. Ten tijde van de de aanval op Pearl Harbour in december 1941 bevond hij zich met zijn ensemble op een cruiseschip op weg naar het toenmalige Nederlands-Indië. Daar aangekomen kwam hij in een Jappenkamp terecht, dat hij ternauwernood overleefde. Na de oorlog pakte hij in Nederland de draad weer op en trad met zijn ensemble ‘Carlo Alberti’ tot in de jaren zestig op in restaurants en feestzalen. Kurt overleed op hoge leeftijd op 26 november 1996. Hij ligt begraven op begraafplaats Zorgvlied in Amsterdam.

Dochter Lilian (1948) beschrijft haar vader als een familieman en een groot levensgenieter. Tegelijkertijd was hij getekend door de scheiding van zijn ouders en de gebeurtenissen tijdens de oorlog. Daarover sprak hij nauwelijks, dat viel hem te zwaar.

Carlo Alberti, ongedateerd (bron: Lilian Stibbe)
Wil en Kurt Stibbe-de Vries, ongedateerd (bron: Lilian Stibbe)

Verantwoording

Bronnen en literatuur
Biografieën van Frank Douglas Groundsell: https://de.wikipedia.org/wiki/Frank_Groundsell en https://grammophon-platten.de/page.php?477
Wil Cornelissen, ‘De Joodse straatnamen in Schellerbroek’, in: Judaica Bulletin 6, nr 4 (juli 1993), 1-3.
Jonkers-Stroink en G. Sylvain Kahn, ‘De Zwolse Joodse familie Stibbe’, in: J. van Gelderen (red.), Fragmenten. Joods leven in Zwolle en omgeving (Kampen 1995), 20-34.
Mirjam Kan, Stibbe, Kurt Arthur Max, ca 2011 (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Bevolkingsregisters van Amsterdam, Rotterdam en Zwolle.
Correspondentie van Mirjam Kan met Lilian Stibbe, 2011. (Collectie Overijssel, Collectie Mirjam Kan).
Correspondentie van Piet den Otter met de Berliner Philharmoniker en het Gewandhausorchester Leipzig, 2022 (In bezit van de auteur).
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Kranten via www.delpher.nl
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Juli 2022

Denneboom-Zilverberg

Karel Denneboom (1892-1982) en Julia Denneboom-Zilverberg (1896-1969)

Karel Denneboom wordt geboren in Meppel op 23 oktober 1892. Zijn ouders zijn de schoenmaker Israël Denneboom (Staphorst 1849-Amsterdam 1938) en Ester Mesritz (Meppel 1857-Zwolle 1931). Julia Zilverberg ziet het levenslicht in Zwolle op 4 december 1896. Haar ouders zijn marktkoopman Meijer Zilverberg (Zwolle 1870-Auschwitz 1942) en Esther Veterman (Zwolle 1870-Zwolle 1941). Ze heeft zes broers en drie zussen.

In 1893 verhuizen Karels ouders met hun kinderen Joel, Aaltje, Izak en Karel van Meppel naar Zwolle. In Zwolle worden nog Karels zus Saartje en broer Elie geboren. Tijdens de Eerste Wereldoorlog wordt Karel gemobiliseerd. Hij is dan gelegerd in Leerdam.

Julia’s ouders bij hun veertigjarig huwelijk, 1935 (bron: Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant)
Karel in militaire dienst, 1915 (bron: Hanne Denneboom)

Gezin en werk

Karel en Julia trouwen in Zwolle op 28 oktober 1919. Na de huwelijksvoltrekking gaan ze aan de Vondelkade 27 wonen. Karels jongere broer Elie woont iets verderop, op Vondelkade 43. Julia wordt driemaal zwanger. Eersteling is zoon Israël (Ies), geboren op 3 augustus 1920. Daarna krijgt zij een miskraam van een dochter. Tenslotte wordt op 14 oktober 1923 hun zoon Meijer (Menno) geboren.

Aanvankelijk verdient Karel de kost als dagloner, hij loopt met een voddenkar. Later vindt hij werk als administrateur, inkoper en bedrijfsleider bij de firma van Eduard Danneboom (1876-1945). Dat is een recyclingbedrijf aan de Deventerstraat, later genoemd de Van Karnebeekstraat, waar wordt gehandeld in oud papier, vodden, vellen en huiden. Daarnaast is Karel vanaf maart 1935 administrateur voor de rituele keuken van het Sophia Ziekenhuis.

Karel en Julia met zoon Menno (bron: Etienne Denneboom)
Karel en Julia met zoon Ies (bron: Etienne Denneboom)
Julia bij de voddenkar van haar echtgenoot Karel (bron: Etienne Denneboom)

Oorlogsjaren

In het begin van de oorlog woont het gezin nog aan de Vondelkade. Op een avond loopt Karel de Nieuwe Vecht in, als gevolg van de verplichte verduistering. Ies en Menno moeten zich  eind augustus 1942 melden voor de gedwongen tewerkstelling van Joodse mannen in een werkkamp in Friesland. Vandaar komen zij op 2 oktober terecht in Westerbork. Na zes dagen weten Ies en Menno uit Westerbork te ontsnappen en naar Zwolle terug te keren, samen met twee andere Joodse jongemannen uit Zwolle, Meijer Caneel en Maupie de Leeuw. Meijer Caneel is een achterneef van Ies en Menno. Hierna duiken zij onder, Ies bij de familie Noordhof aan de PC Hooftstraat, Menno op verschillende adressen buiten Zwolle.

Karel en Julia zijn even beschermd door een Sperre, een tijdelijke vrijstelling van ‘tewerkstelling in het oosten’ zoals de bezetter de deportatie naar de vernietigingskampen eufemistisch aanduidt. Karels werk in de recycling van materialen is belangrijk gezien de toenemende schaarste aan grondstoffen. Met de deportatie van de laatste Joodse Zwollenaren in zicht duiken ook zij medio maart 1943 onder. Ze gaan naar het bedrijfspand van Danneboom aan de Deventerstraatweg. Achter het pakhuis staat de berging van schilder Van Corbach. In  geïmproviseerde kamertjes vinden zij daar onderdak tot aan de bevrijding.

Joodse Raad Kaart van Karel (bron: Arolsen Archives)

Na terugkomst ontdekken Karel en Julia dat hun woning aan de Vondelkade door anderen wordt bewoond. Hun meubels waren in beslag genomen, maar een deel van de inboedel is nog in een opslag terug te vinden. De woningcoöperatie is niet erg behulpzaam om hen hun huis aan de Vondelkade terug te geven en Karel moet uiteindelijk met hulp van de politie de bewoners eruit laten zetten. In september krijgt Karel via de Commissie roerende goederen van vijanden en landverraders zijn schrijfmachine terug. Wel moet hij fl. 25,00 neerleggen voor opsporingskosten. De intussen heropgerichte Nederlands Israëlitische Gemeente is bereid om dat voor hem te voldoen.

Het leven weer oppakken

Na de oorlog blijkt welke ramp zich in beide families door toedoen van de nazi’s heeft voltrokken. Julia verloor haar vader (weduwnaar sinds 1941), vier van haar zes broers en op een na alle zussen. Alleen haar jongste zus Klara en haar broers Elias en Alexander hebben de oorlog overleefd. Ook Karels broers Joel en Izak en zus Saartje waren vermoord in Auschwitz en Sobibor. Alleen zijn zus Aaltje overleefde, zij was getrouwd met de niet-Joodse Petrus Beers.

Kort voor de bevrijding overleed Eduard Danneboom op 3 april 1945 in Westerbork. Karel heeft geprobeerd het bedrijf over te nemen van de weduwe Selma Danneboom-Katz (1882-1976). Dat mislukte omdat geconfisqueerde gelden en effecten,  gedeponeerd bij de Liro-bank, nog niet werden uitbetaald. Evenmin werd er krediet op verstrekt. De uitkering van een levensverzekering leverde onvoldoende liquide middelen op. Uiteindelijk koopt Meijer Kan uit Steenwijk de firma Danneboom, die hij samenvoegt met zijn handelsbedrijf in oude metalen in Steenwijk en de schroothandel van de eveneens omgekomen Samuel Boektje in Kampen. Karel Denneboom blijft er administrateur, inkoper en bedrijfsleider. Later zal Karels zoon Menno deze functie krijgen. Terwijl het bedrijf in eerste instantie Kan-Danneboom heet, daarna H. Kan en Zonen en vervolgens H.I. Kan en Zoon, is er in de volksmond veel verwarring. Bij veel Zwollenaren staat het bekend als ‘Kan en Denneboom’. 

Julia kan moeilijk het verlies van haar ongeboren dochtertje, ouders en broers en zussen verwerken. Voor zo ver bekend, heeft zij niet buitenshuis gewerkt. Zij zorgt voor het gezin. Bekend is dat zij een uitstekend kok was; befaamd om haar zoetzure komkommers.

Karel is buiten zijn werk jarenlang maatschappelijk actief als penningmeester van de Joodse Gemeente Zwolle. Dammen is zijn grootste hobby. Hij speelt meer dan een halve eeuw in clubverband bij Damclub Zwolle aan de Badhuiswal en sleept daarbij veel prijzen weg. Ook in ander opzicht is Karel een man van vastigheid. Vrijwel elke dag gaat hij langs bij de kapper aan de Philosophenallee voor een scheerbeurt. Een verzorgd uiterlijk is voor hem belangrijk.

Karel, zittend in het midden, 50 jaar lid van Damclub Zwolle, 15 december 1961 (bron: Carel Denneboom/Aharon Oren)

De laatste jaren

Op latere leeftijd verhuizen Karel en Julia naar de Wiecherlinkstraat. Als ze verzorging nodig hebben, gaan ze wonen in het Menno van Dam Huis, het toenmalig Joodse bejaardenhuis in Enschede. Op 10 maart 1969 overlijdt Julia. Zij wordt begraven op de Joodse begraafplaats in Zwolle. Voor Karel is het moeilijk om de draad nog op te pakken. Hij doet de administratie en belastingaangiftes voor medebewoners. In het huis krijgt hij een hechte vriendschappelijke band met medebewoonster Annie Wallach. Op 9 mei 1982 overlijdt Karel. Hij ligt naast Julia begraven aan de Kuyerhuislaan.

Familiefoto bij de 70e verjaardag van Julia, december 1966. Zittend: Julia en Karel Denneboom. Staande v.l.n.r. zoon Ies, kleinzoon Carel, schoondochter Ali Meijers, kleinzoon Etienne, kleindochter Hanne en zoon Menno (bron: Carel Denneboom/ Aharon Oren)
Karel steekt de Chanoekia aan (bron: Etienne Denneboom)

 

 

 

 

Verantwoording

Bronnen en literatuur:
www.arolsen-archives.org
www.geni.com
www.groene.nl/artikel/lirobank-afd-zwolle
www.joodsmonument.nl
www.maxvandam.info
www.sjoa-drenthe.nl
Familieoverlevering en -documenten van Carel (Aharon Oren), Hanne en Etienne Denneboom.
Interview door Iet Erdtsieck d.d. 20-1-1983 met Menno Denneboom over het Joods onderwijs in Zwolle in de periode 1941-1943 en over de Jodenvervolging, Joods Cultureel Kwartier, AV-collectie, inv.nr. 10000741 en Idem d.d. 6-6-1984, inv.nr. 1000074.
G. Schaafsma, Schuldig Huis 1932-1956. Pro memoria Eduard Danneboom & Jacob Karel Danneboom, https://www.stolpersteine-zwolle.nl/download.php?fileID=859
P.J. (Hans) van Westen, L’Histoire de ma vie (uitgegeven in eigen beheer).

Tekst:
Mirjam Kan z.l. en Max Kan

Laatst bewerkt:
April 2022

Sanders-Polak

Joachim Sanders (1883-1943) en Rosalia Polak (1879-1943)

Joachim Sanders is op 25 april 1883 te Leeuwarden geboren als zoon van de winkelier in speelgoed, manufacturen, gummiwaren en staatsloten Jacob Sanders ( 1852-1917) en Kaatje van Gelder (1849-1928). Zijn ouders geven hem de voornaam Joachim, later presenteert hij zich als Johan, dan wel J.J. Sanders.

Op 8 april 1913 trouwt hij in Wildervank met Rosalia (Rosa) Polak, geboren op 9 februari 1879 in Veendam, jongste dochter van de koopman Nathan Joseph Polak (1823-1901) en Carolina Lobstein (1834-1900).

Rosa is slechthorend en Johan lijdt aan een licht spraakgebrek, hij stottert soms. Volgens familieoverlevering communiceren de twee goed. Rosa kan goed liplezen en maakt daarnaast gebruik van een grote oorhoorn. Johan had de gewoonte een klap op tafel te geven om via de vibraties de aandacht van Rosa te trekken.

Het echtpaar vestigt zich in de Koestraat 15-17 te Zwolle. Kort voor de Duitse inval, op 1 mei 1940 verhuizen zij naar Ter Pelkwijkpark 8-1 (nu 8 B), om op 30 september 1942 terug te keren naar de Koestraat. Deze laatste verhuizing is waarschijnlijk gedwongen, omdat het Ter Pelkwijkpark in toenemende mate bewoond werd door leden van de bezettingsmacht en hun onderhorigen. Vanaf het overlijden van Johan’s vader in 1917 tot haar overlijden in 1928 woont ook zijn bejaarde moeder in de Koestraat, evenals zijn jongste zuster Jikke (1889-1943) tot haar huwelijk in 1919 met Iman Isaak (Hijman) Modijefsky (1890-1943).

Galanterieën en kramerijen

In het voetspoor van zijn vader drijft Johan onder de bedrijfsnaam J.J. Sanders een groothandel in galanterieën en kramerijen. Aan de Koestraat is er op zolder een monsterkamer van leverbare artikelen. De handel betreft kleine spullen voor gebruik in huis, variërend van feestartikelen tot speelgoed, van potten en pannen tot kleine sieraden. Maar ook mondharmonica’s van het beroemde, nog steeds bestaande merk Hohner. Als goed koopman voorziet Johan ook in nieuwe vraag. Zo adverteert hij in augustus 1940  met papier om de ramen te verduisteren.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 juni 1927
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 15 juni 1927

Bedreigde geloofsgenoten

Johan is maatschappelijk actief. Zo bekommert hij zich om het lot van bedreigde geloofsgenoten elders. In 1921 organiseert hij als secretaris van de Zwolse afdeling van het Algemeen Israëlitisch Verbond in de Buitensociëteit de jaarlijkse samenkomst van de Nederlandse verbondsafdelingen. De Alliance Israélite Universelle is een internationale belangenorganisatie die zich vooral inzet voor Joodse gemeenschappen in moeilijke omstandigheden. Opperrabbijn Hirsch spreekt tijdens de jaarvergadering over ‘Israëls aandeel aan de ontwikkeling der Maatschappij’.

Nieuw Israëlietisch Weekblad, 24 juni 1921

Al vroeg onderkent Johan Sanders ook het nazistische gevaar. Op 2 mei 1933 protesteert hij met een lange ingezonden brief in de Zwolsche Courant tegen de teneur van de berichten van de Berlijnse correspondent van de krant over de anti-Joodse maatregelen en antisemitische propaganda van de nazi’s. Deze  correspondent laat in de visie van Sanders zijn oren te veel hangen naar de nieuwe machthebbers. Het is ‘ieders plicht daartegen stelling te nemen. En in het bijzonder kan de pers hier veel edel opbouwend werk verrichten’.

Orthodoxie

Rosa en Johan leven in de orthodoxe traditie, zoals voorgestaan door de Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch (1872-1941). Als voorzitter van de Zwolse afdeling van de pieuze vereniging Schemieras Shabbos zet Johan zich in voor strikte inachtneming van de shabbath. In januari 1933 leidt hij een propagandabijeenkomst van Schemieras Shabbos in Hotel Wijnberg aan de Veemarkt. Opperrabbijn Hirsch spreekt de aanwezigen toe. David Davidson, de voorzanger van de Zwolse synagoge, brengt passende liederen ten gehore en Johan’s zoon Jacob  draagt het gedicht ‘Shabbath’ van Jacob Israël de Haan voor,  ‘welke voordracht keurig geschiedde en luide be-applaudiseerd werd’.

Johan wordt in 1924 hij gekozen tot lid van de kerkenraad van de Zwolse Joodse gemeente. Nauwgezet vervult hij daarin de functie van penningmeester, ook van pieuze stichtingen als het armbestuur.  Vanaf begin 1937 is hij bestuurslid van het ressort Overijssel en leider van de synagogediensten in Zwolle.

Hulp in de huishouding

Zoals gebruikelijk in gezinnen uit de middenklasse wordt Rosa geassisteerd door een dienstmeisje. In november 1941 vraagt zij voor haar ‘klein orth. gezin een flink meisje’. De koshere keuken houdt Rosa klaarblijkelijk liever in eigen hand, want het dienstmeisje hoeft niet te koken. De was wordt buitenshuis gedaan. In april 1942 komt de Joodse Elisabeth Levie (1906-1942) vanuit Den Haag naar Ter Pelkwijkpark 8. Joden mogen dan geen niet-Joods personeel meer in dienst hebben. Elisabeths verblijf is van korte duur, want in augustus 1942 trouwt zij met Hartog Godschalk uit Borculo en moet Rosa weer op zoek naar een nieuwe dienstbode.

Het Joodsche Weekblad, 28 november 1941

Kinderen

In de Koestraat worden drie zoons geboren. Jacob op 30 augustus 1914, Nathan (Nico) op 30 mei 1918 en Karel op 31 juli 1922. In 1913 en 1920 waren twee levenloze kinderen geboren.

V.l.n.r. Karel Sanders, Rosa Sanders-Polak en Nathan Sanders of zijn neef Charles Modijefsky in de zomer van 1934 (bron: Chaim Caran)

Jacob Sanders

Jacob studeert na het gymnasium rechten en economie. Tevens behaalt hij de akte A godsdiensthoofdonderwijzer. Tot het beroepsverbod voor Joodse juristen werkt hij als advocaat en procureur in Almelo. Daarna doceert hij rekenen en wiskunde aan de Joodse ULO in de Voorstraat 41 in Zwolle. Tegelijkertijd is hij in Enschede actief als bestuurslid van het opleidingsinstituut voor orthodoxe Palestina-pioniers.

Op 15 april 1942 trouwt Jacob in Hilversum met Sara Rebecca Modijefsky (Arnhem 1913), dochter van zijn oom Hijman Modijefsky uit diens eerste huwelijk met Estella Philips. De Joodse huwelijksceremonie (choppe) vindt plaats in Arnhem, waar Sara’s vader koster, godsdienstonderwijzer en 2e voorzanger in de synagoge was. Op het moment van haar huwelijk is zij directrice van het Joodse bejaardenhuis in Almelo. Daaraan voorafgaand volgde zij een opleiding tot psychiatrisch verpleegkundige in het Portugees Israëlitische Ziekenhuis in Amsterdam. Jacob en Rebecca wonen na hun huwelijk nog even in Zwolle en vanaf juli 1942 in Almelo op het adres Stationssteeg 4.

Vanwege hun functies binnen het allengs door de bezetter steeds meer geïsoleerde Joodse volksdeel bezit het echtpaar op voordracht van de Joodse Raad een Sperre. Dit waren – naar achteraf bleek tijdelijke – vrijstellingen van ‘tewerkstelling in het Oosten’, zoals de deportaties eufemistisch werden aangeduid. Toen in april ’43 de laatste Joden uit Overijssel werden gedeporteerd, moesten de bezitters van een Sperre verhuizen naar Amsterdam. Zo ook Sara en Jacob. Jacob is daar nog enkele weken medewerker van de Joodsche Centrale voor Beroepsopleiding. Op 25 mei 1943 komen beiden aan in Westerbork, op 16 juli 1943 sterven zij in Sobibor, 28 jaar oud.

Trouwfoto Jacob Sanders en Sara Rebecca Modijefsky, 1942 (bron: Chaim Caran)
Rosa Sanders-Polak en Sara Rebecca Modijefsky, 1940-1942 (bron: Chaim Caran)

Nathan (Nico) Sanders

Nathan doorloopt net als zijn oudere broer het gymnasium en studeert – tot dat Joodse studenten onmogelijk wordt gemaakt – economie aan de Economische Hogeschool in Rotterdam. Als leraar economie aan het Joods Lyceum aan de Thorbeckegracht in Zwolle is Nico net als zijn broer ‘bis auf weiters gesperrt’. Na opheffing van het Joods Lyceum volgt in mei 1943 zijn gedwongen verhuizing naar Amsterdam (Muidergracht 55 hs) en tewerkstelling als medewerker van het personeelsbureau van de Joodse Raad. Bij de grote razzia van 20 juni 1943 is ook Nico opgepakt en naar Westerbork afgevoerd. Hij sterft op 2 juli 1943 in Sobibor, 25 jaar oud.

Docenten van het Joods Lyceum te Zwolle, 1942. Nico Sanders, derde van links op de eerste staande rij (bron: Etienne Denneboom)

Karel Sanders

Over de opleiding van de jongste zoon Karel is niets bekend. In de zomer van 1942 komt hij samen met tientallen andere Zwolse Joodse mannen in een werkkamp terecht. Dat kan in Ommen of in Sintjohannesga in de buurt van Heerenveen geweest zijn. In deze vroegere Nederlandse werkverschaffingskampen moeten de mannen ontginningswerk verrichten. In het weekend van 2-3 oktober 1942 zijn alle bewoners van de werkkampen collectief afgevoerd naar Westerbork.

Karel werkt vanuit Westerbork als boerenknecht in de omgeving. Zijn pogingen om met een beroep op de Sperres van zijn ouders en broers vrijstelling van transport naar het oosten te krijgen, zijn vergeefs. Na aankomst in Auschwitz-Birkenau op 19 februari 1943 is Karel mogelijk nog geselecteerd voor dwangarbeid in het kamp.  Na de oorlog is zijn overlijdensdatum administratief vastgesteld op uiterlijk 30 april. Karel bereikte de leeftijd van 20 jaar.

Zilveren lepel met de naam van Karel Sanders ingegraveerd (bron: Chaim Caran)

Deportatie Johan en Rosa

Vanwege zijn bestuurlijke functies binnen de Joodse gemeenschap verkrijgt ook Johan een Sperre, die eveneens geldt voor echtgenote Rosa. Het is niet duidelijk waarom Johan en Rosa in het vroege voorjaar van 1943 in Zwolle blijven en niet naar Amsterdam verhuizen. Zouden ze vanwege Rosa’s handicap daarvan hebben afgezien? Onderduik zou moeilijkheden opleveren omdat met Rosa niet fluisterend gecommuniceerd kon worden. Op 9 april 1943 vertrekken zij vanaf het Zwolse station per trein naar het concentratiekamp Vught. Hier blijven zij een maand. Op 9 mei volgt transport naar Westerbork, op 18 mei naar Sobibor waar zij op 21 mei 1943 sterven. Johan bereikte de leeftijd van 60 jaar, Rosa 64 jaar.

Joodse Raad Kaart van Joachim Sanders met vermelding van de Sperre (bron: www.oorlogsbronnen.nl)

Herinnering en herdenking

In oktober 1952 vindt in de Zwolse synagoge een herdenkingsdienst plaats voor het gezin Sanders-Polak en aangehuwden. Bij die gelegenheid is in hunner nagedachtenis het voorhangsel geschonken dat zich momenteel in de kleine sjoel bevindt.

Orde van dienst, 1952 (bron: Chaim Caran)
Kleine synagoge met voorhangsel, ca 1990 (bron: www.synagoge-zwolle.nl)

STOLPERSTEINE

Op 21 mei 2021 onthult Chelly Modijefsky, geassisteerd door Ineke Modijefsky en Anne Kransen, vier Stolpersteine voor Ter Pelkwijkpark 8-B  ter herinnering aan Johan, Rosalia, Nathan en Karel. Klik hier voor een filmopname van de onthulling (vanaf minuut 08:35).

Stolpersteine Sanders-Polak voor Ter Pelkwijkpark 8-B (bron: Stichting Zwolse Stolpersteine, Wim de Ruiter)

Verantwoording

Bronnen en literatuur:
https://www.geni.com/family-tree/index/6000000017650931082
Persoonspagina’s van betrokkenen op www.joodsmonument.nl
Akten van de burgerlijke stand via www.wiewaswie.nl
Joodse Raad Kaarten op www.oorlogsbronnen.nl
Het Joodsche Weekblad, Nieuw Israëlietisch Weekblad, Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant via www.delpher.nl  
I. Vierstraete-Erdtsieck, Het Joodse onderwijs in Zwolle, 1941-1943 in: J. van Gelderen (red.), Fragmenten Joods leven in Zwolle en omgeving (Kampen 1985) 35-71.
Bettine C.P. Polak, De Groningse familie Polak en verwante families: sinds hun verhuizing naar het tolerante Nederland van de zeventiende en achttiende eeuw (Z.pl. 2015).
Tekst:
Chaim Caran schreef ten behoeve van de onthulling van de Stolpersteine in Zwolle in 2021 het ongepubliceerde artikel Het gezin van Johan Sanders & Roza Polak te Zwolle. Deze tekst is bewerkt en aangevuld door Piet den Otter.
Laatst bijgewerkt:
Januari 2022

 

 

 

Vecht, Maurits

Maurits Vecht (1899-1943)

Op 28 februari 1899 is Maurits Vecht in Elburg geboren. Zijn vader was de koopman Abraham Vecht (1863-1938), in de volksmond Brammetje de Jood, en zijn moeder Helena Rubens (1871 -1929). Eerder, op 17 mei 1897 was zijn broer Jacob Hartog geboren. Jacob emigreerde naar Nederlands-Indië en overleed op redelijk jonge leeftijd op 24 februari 1933 in Soerabaya. De ouders en broer van Maurits hebben de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog niet mee hoeven maken.

Weinig biografische informatie

Jacob en Maurits volgden lager onderwijs op een openbare school in Elburg, het Instituut van Kinsbergen. Beide jongens staan op een schoolfoto uit 1908. Dit is de enige bekende foto van Maurits. Volgens de lijst van Joodse burgers woonde hij midden 1942 aan de Diezerweg 22-1 in Zwolle, net buiten de Diezerpoort. Dit huis is in 1977 afgebroken en bij de nieuwbouw is ook de stratenloop veranderd. Het huis van Maurits stond ongeveer ter hoogte van de huidige Hoekstraat 19. Maurits was ongehuwd en verdiende de kost als ‘Erdarbeiter’, grondwerker.​

Jeugdfoto van Maurits Vecht (bron: www.sjoelelburg.nl)
Voormalige woning Diezerweg 22-1 (bron: www.joodsmonument.nl)
Vermelding van Maurits Vecht op de lijst van Joodse burgers, medio 1942 (bron: HCO, Prov. Bestuur, Archief 25.2, inv.nr. 8933)

Deportatie

Een volgend spoor leidt naar het doorgangskamp Westerbork waar Maurits tussen 3 en 5 oktober 1942 als kampbewoner is geregistreerd. Hij komt dan waarschijnlijk uit een Nederlands werkkamp voor Joodse mannen. Onbekend is welk kamp. Tientallen Joodse mannen uit Zwolle waren in de zomer van ’42 gedwongen tewerk gesteld in kampen in Overijssel en Friesland.

Na een verblijf van ruim een week in Westerbork vertrok Maurits op maandag 12 oktober 1942 met transport 27 naar Auschwitz. De trein met 1711 personen aan boord arriveerde op 14 oktober in Auschwitz-Birkenau. Na selectie op het perron werden 351 mannen – Maurits was hoogstwaarschijnlijk een van hen – en 61 vrouwen tot het werkkamp toegelaten. De resterende 1291 mensen zijn meteen vermoord in de gaskamers. Voor Maurits betekende het slechts uitstel van de dood. De nazi’s persten in het systeem van ‘Vernichtung durch Arbeit’, vernietiging door arbeid, de laatste arbeidskracht uit hun slachtoffers. Door de overmatig zware arbeid, slechte verzorging en mishandeling overleefden de meeste dwangarbeiders slechts enkele maanden. Zo ook Maurits Vecht. Uiterlijk 28 februari 1943 is hij in Auschwitz overleden.

De verbinding blijft

Ook al heeft Maurits Vecht niet veel sporen nagelaten, hij is niet vergeten, zoals  achternicht Sophia Schönher het bij de onthulling van de Stolperstein op 30 juni 2017 verwoordde:

Lieve Maurits Vecht,

We hebben je nooit gekend, 

toch houden we van je.

Herinneringen aan jou,

terwijl er geen momenten geweest zijn

die herinnerd kunnen worden.

Denkend aan jou, hoe je was,

terwijl we je nooit gekend hebben.

Denkend aan jou, 

terwijl we je nooit gezien hebben.

Vermoord op een gruwelijke wijze,

ver weg van jouw broer en vrienden.

Nee

Gekend, hebben we je niet

Gezien, hebben we je niet

Van je gehoord, dat hebben we wel.

Nee

Gekend, hebben we je niet

Maar we hopen dat waar je ook bent

je weet, dat wij je missen.

Al hebben we je nooit gezien.

Al hebben we je nooit gekend.

Zo ben je vol in het leven,

en ineens is dat leven voorbij.

Een waardig afscheid is toen niet van je genomen.

We zijn dankbaar voor de mogelijkheid je nu op deze manier te gedenken.

Herinnering aan jou

De verbinding blijft

 

Stolperstein voor Maurits Vecht (foto: Ineke Walrave)

Verantwoording

Bronnen:
https://www.joodsmonument.nl/nl/page/118910/maurits-vecht
www.sjoelelburg.nl/joden-in-elburg/maurits-vecht/
https://www.stolpersteine-zwolle.nl/article.php?articleID=69
Tekst:
Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Oktober 2021

Troostwijk-Polak

Mozes Troostwijk (1847- 1914) en Catharina Troostwijk-Polak (1857-1941)

Mozes (Maurits)Troostwijk wordt geboren in Leeuwarden op 6 juli 1847 als zoon van goud- en zilversmid Aron Abraham Troostwijk (Zwolle 1819 – Zwolle 1888) en Racheltje Mozes (Rika) Turksma (Leeuwarden 1822 – Zwolle 1890). In dit gezin worden acht kinderen geboren. Mozes is de op een na oudste.

Catharina Polak ziet het levenslicht in Zwolle op 25 mei 1857. Zij is de dochter van Mozes Josef Polak (Zwolle 1811- Zwolle 1890) en Grietje Mozes Monnickendam (Monnikendam 1823 – Zwolle 1877). Ook Catharina stamt uit een groot gezin van acht kinderen. Catharina’s vader is koopman.

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 23-05-1870

Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant, 08-05-1889

 

In mei 1870 bericht Mozes aan ‘zijnen geëerden stadgenooten’ dat hij zich als blik- en koperwerker heeft gevestigd aan de Melkmarkt, op de hoek van de Steenstraat. Zijn werkplaats is bij ‘den heer Wispelweij”. In september 1876 krijgt hij vergunning van de gemeente om zijn koper- en blikslagerij te vestigen in de Luttekestraat, gevolgd door vestiging aan het Grote Kerkplein in 1882, wederom aan de Melkmarkt in 1885 en weer terug naar het Grote Kerkplein, hoek Papenstraat in 1893. Blijkens advertenties in de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant combineert Mozes de vervaardiging van metalen sier- en gebruiksvoorwerpen met het maken van lampen. Het is niet helemaal duidelijk tot welk jaar hij zijn nering heeft uitgeoefend.

De koper- en blikslagerij van Mozes Troostwijk aan het Grote Kerkplein, hoek Papenstraat, ca 1900 (bron: Joods Historisch Museum)

Mozes en Catharina trouwen op 2 mei 1878 in Zwolle. Ze krijgen zeven zonen, allen geboren in Zwolle:
Arthur (1879 – Zwolle 1960), handelaar in huishoudelijke artikelen, in 1905 gehuwd met Doortje van Essen (Dalfsen 1883 – Zwolle 1952).
Marcus (1880 – Zwolle 1884).
Abraham (1882 – Zwolle 1959), onderwijzer, in 1922 getrouwd met Kaatje Meiboom (Coevorden 1893 – Amersfoort 1988).
Jozeph (Jo) (1884 – Staphorst eind juli 1943), handelsreiziger.
Isidore (1887 – Zwolle 1934), rijwielhandelaar.
Andries, in 1890 geboren en gestorven.
Andries (1891 – Zwolle 1954), banketbakker, in 1917 gehuwd met Helena van Tijn (Zwolle 1895- Amersfoort 1972)

Mozes Troostwijk (bron: Joods Historisch Museum)

Catharina Troostwijk-Polak (bron: Joods Historisch Museum)

Handgeschreven condoleancebrief van Catharina Troostwijk-Polak aan de weduwe van een vroeger werknemer van de firma Troostwijk, 1936 (bron: Joods Historisch Museum)

 

Catharina Troostwijk-Polak komt uit de sjoel in Zwolle op de huwelijksdag van kleindochter Catherine Jeanne (Kitty) Troostwijk en Max Kurt Mühlfelder, 04-07-1940 (bron: Louise van der Heijden-Troostwijk)

 

Mozes overlijdt na een lange ziekte op 4 oktober 1914 in Zwolle. Catharina blijft met haar zoons in de gezinswoning aan de Eekwal 28 wonen. Andries en Abraham verlaten in 1917 en 1922 het ouderlijk huis bij hun huwelijk, Isidore overlijdt jong in 1934. Sindsdien vormen de hoogbejaarde Catharina en haar ongetrouwde zoon Jo een tweepersoonshuishouden. Catharina overleeft haar man met ruim een kwart eeuw en overlijdt op 13 december 1941. Mozes en Catharina liggen begraven op de Zwolse Joodse begraafplaats aan de Kuyerhuislaan.

 

Verantwoording

Bronnen:
joodsmonument.nl
maxvandam.info
wiewaswie.nl
Stichting Judaica Zwolle
geni.com
genealogiehellendoorn.nl
Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant (POZC)
Oorspronkelijke tekst:
Mirjam Kan z.l.
Bewerking en aanvulling:
Max Kan en Piet den Otter
Laatst bijgewerkt:
Juli 2021